Nummer: 13/2215/GB
Betreft: [klager] datum: 22 augustus 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Seton, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 29 mei 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot detentiefasering afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 26 april 2010 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn. Op 23 december 2011 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein, waar een regime van algehele gemeenschap
geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De bestreden beslissing is op 3 juni 2013 aan klager medegedeeld. Omdat klager de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is, heeft hij de beslissing slechts
gedeeltelijk begrepen en heeft hij niet begrepen dat hij een beroepschrift tegen de beslissing kon indienen. Klager is het echter niet eens met de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek. Hij acht het onjuist dat ten aanzien van detentiefasering
wordt
uitgegaan van een hogere eis van het Openbaar Ministerie in hoger beroep, terwijl hij in eerste aanleg door de rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en is vrijgesproken van deelname aan een terroristische organisatie. Het is
voorts onjuist dat de zaak publiciteitsgevoelig zou zijn. De zaak leeft enkel onder de Tamil-bevolking in Nederland, in die zin dat zij niet begrijpen waarom klager wordt vervolgd. Recidivegevaar is niet aanwezig. Ook vluchtgevaar is niet aanwezig.
Indien al sprake zou zijn van een internationaal netwerk, dan is klager dit na drie jaar detentie wel kwijt. Klager heeft in Nederland een sociaal leven opgebouwd en heeft geen reden Nederland te verlaten. Tot slot voert klager aan dat hij geen geldig
identiteitsbewijs voorhanden heeft, omdat het Openbaar Ministerie heeft toegezegd zijn identiteitsbewijs vrij te geven uit het beslag, maar dit nog niet heeft gedaan.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De bestreden beslissing is op 3 juni 2013 aan klager uitgereikt door een BSD-medewerker van de p.i. Nieuwegein en een
trajectbegeleider. Men had de indruk dat klager sommige delen van het gesprek heel goed begreep en andere delen minder. Klager is verteld dat hij in beroep kan gaan. Nu klagers raadsman pas op 5 juli 2013 beroep heeft ingesteld, voert de
selectiefunctionaris primair aan dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. Subsidiair voert de selectiefunctionaris aan dat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, terwijl 16 jaar was
geëist. Zowel klager als het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is 27 mei 2013 gaan dienen en tot eind 2013 zullen nog zittingen volgen. De fictieve einddatum is thans 25 april 2014. Het Openbaar Ministerie heeft
negatief geadviseerd ten aanzien van detentiefasering. Ingevolge artikel 75, vierde lid, WvSv is verlenging van de voorlopige hechtenis ook mogelijk nadat de voorlopige hechtenis gelijk is geworden aan het onvoorwaardelijke deel van de in eerste aanleg
opgelegde straf. De datum van voorwaardelijke invrijheidstelling kan dus nog verschuiven en het Openbaar Ministerie is niet gebonden aan die datum. Daarnaast is het een publiciteitsgevoelige zaak en zou het niet uit te leggen zijn indien aan klager in
deze fase vrijheden zouden worden toegekend. Nu een onderdeel van de verdenking is het werven van fondsen door het onder druk zetten van in Nederland woonachtige Tamils, zal met name onder deze groep detentiefasering tot onrust leiden. Ten slotte is
sprake van vluchtgevaar nu klager de ten laste gelegde feiten pleegde in een internationaal netwerk en hij dus veel contacten in het buitenland en geen gezin of baan in Nederland heeft. Inschatting van het recidiverisico door middel van een Risc was
niet mogelijk doordat er te weinig informatie voorhanden was.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Ingevolge artikel 73, tweede lid, van de Pbw dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt te worden ingediend. Een na afloop van deze
termijn
ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. De bestreden beslissing dateert van 29 mei 2013 en is op 3 juni 2013 aan klager uitgereikt. Namens klager is
op
5 juli 2013 een beroepschrift ingediend, dat op 8 juli 2013 door de selectiefunctionaris is ontvangen en is doorgestuurd naar het secretariaat van de Raad. Het beroepschrift is derhalve te laat ingediend. Uit de stukken blijkt dat klager gebrekkig
Nederlands spreekt en moeite heeft met de Nederlandse taal. Bij uitreiking van de bestreden beslissing aan klager bestond de indruk dat hij sommige delen van het gesprek heel goed begreep en andere delen minder. De beroepscommissie is van oordeel dat
overschrijding van de beroepstermijn, gezien het vorenstaande, verschoonbaar moet worden geacht. Klager zal derhalve worden ontvangen in zijn beroep.
4.4. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende. De enkele omstandigheid dat men verwacht dat in hoger beroep een langere straf wordt opgelegd, vormt onvoldoende grond voor afwijzing van klagers verzoek. Nu echter uit de stukken volgt
dat
het recidiverisico als gevolg van de beperkte informatie die voorhanden is, niet kan worden ingeschat, niet gebleken is dat klager reeds met goed resultaat onbegeleid vrijheden buiten de inrichting heeft genoten en er nog geen geldig legitimatiebewijs
binnen de inrichting voorhanden is, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris tot afwijzing van klagers verzoek, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en mede gezien de inhoud van het negatieve
advies van het Openbaar Ministerie, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 augustus 2013
secretaris voorzitter