nummer: 13/1498/GM
betreft: [klager] datum: 12 augustus 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 24 april 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 19 juli 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
Klagers raadsman, mr. K.R. Verkaart, heeft schriftelijk gemeld verhinderd te zijn ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen en bij die gelegenheid verzocht om aanhouding van de behandeling tot een nadere zitting van de beroepscommissie.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Breda is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 4 maart 2013, betreft het niet (langer) verstrekken van medicatie voor klagers rugpijn.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het zijn klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is het niet eens met de bemiddeling door de medisch adviseur. Hij is van mening dat hij in aanmerking moet komen voor een tegemoetkoming. Na een aantal (vijf) maanden wordt hem wel weer medicatie verstrekt, maar de medisch adviseur gaat er aan
voorbij dat klager gedurende die maanden veel lichamelijke overlast heeft ervaren en voor een deel door de pijn die hij toen ervoer niet heeft kunnen werken. Ook heeft hij in verband met deze zaak veel kosten moeten maken.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Klager kreeg in de locatie Sittard ontstekingsremmers. Die verstrekking is in de p.i.
Breda beëindigd. Klager wenst niet in te gaan op bemiddeling door het hoofd van de medische dienst.
3. De beoordeling
Door de raadsman van klager is schriftelijk een verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep gedaan in verband met het verblijf van de raadsman in het buitenland ten tijde van de behandeling van het beroep door de beroepscommissie. Aan de
raadsman is toen te kennen gegeven dat op de zitting van de beroepscommissie zal worden beslist op dat verzoek en dat de raadsman een kantoorgenoot kan laten optreden als raadsman ter zitting terwijl hij ook desgewenst een schriftelijke toelichting kan
geven op dat beroep.
Op 19 juli 2013, de dag van de behandeling van het beroep, heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen gemeld dat hij voornemens was namens mr. Verkaart op te treden als raadsman voor klager maar dat klager hem heeft laten weten geen gebruik te willen maken van zijn
diensten en slechts bijgestaan te willen worden voor mr. Verkaart. Klager heeft vervolgens afstand gedaan van zijn recht om door de beroepscommissie ter zitting te worden gehoord.
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te kunnen beslissen en ziet geen noodzaak voor een aanhouding van de behandeling van het beroep. Verzoeker had rechtskundige bijstand kunnen hebben op de zitting maar heeft daar
eigener beweging van afgezien. Het verzoek om aanhouding zal daarom worden afgewezen.
Uit klagers medisch dossier wordt niet duidelijk waarom zijn medicatie (pijnstilling) in de periode tussen 22 maart 2013 en 19 april 2013 door de inrichtingsarts is stopgezet. Onvoldoende duidelijk is gedocumenteerd waarom in de genoemde periode geen
pijnstilling aan klager is verstrekt, noch wordt duidelijk waarom daarna weer een aanvang is genomen met die pijnstilling. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat het niet verstrekken van de pijnstilling in de hiervoor genoemde periode als onvoldoende
zorgvuldig medisch handelen moet worden aangemerkt. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 20,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Breda toekomende tegemoetkoming op
€ 20,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, drs J.G.J. de Boer en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 augustus 2013
secretaris voorzitter