nummer: 13/1081/TA en 13/1086/TA
betreft: [klager] datum: 1 augustus 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager, namens hem ingediend door mr. T.P. Klaasen,
en
het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray,
gericht tegen een uitspraak van 27 maart 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], stafjurist bij de inrichting.
Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft de zaken overgenomen van mr. T.P. Klaasen. De raadsman heeft gevraagd de behandeling van het beroep 13/1086/TA aan te houden omdat hij pas op 13 juni 2013 van klager heeft vernomen dat het beroep op de zitting
van
14 juni 2013 zou worden behandeld. Klager en zijn raadsman mr. A.R. Ytsma hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting.
De behandeling van het beroep is niet aangehouden. Wel is een verslag van het verhandelde ter zitting opgemaakt en gezonden aan klager en zijn raadsman. Mr. A.R. Ytsma heeft op 5 juli 2013 hierop schriftelijk gereageerd.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting klager te fouilleren.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager moest mee naar zijn kamer (in het kader van een kamercontrole) en daar heeft hij te kennen gegeven niet gecontroleerd te willen worden door een stagiaire. Medewerker K. is toen weggegaan om te overleggen en toen hij terug kwam moest klager
worden
gefouilleerd, omdat hij even alleen was geweest en contrabande van zijn kamer in zijn kleding had kunnen verstoppen. Het had echter op K’s weg gelegen maatregelen te treffen zodat klager niet alleen in zijn kamer kon achterblijven en een fouillering
niet nodig was. Door zulks niet te doen heeft de inrichting zelf de omstandigheden in het leven geroepen, waarop zij zich beroept ter rechtvaardiging van de fouillering.
De beklagrechter heeft het beklag terecht gegrond verklaard maar niet op juiste gronden. Klager heeft gedetailleerd verklaard dat hij ook is gevisiteerd. De inrichting volstaat met de ontkenning dat dat is gebeurd. Zij heeft daartoe verwezen naar een
verklaring van medewerker K. Of K. dit werkelijk zo heeft verklaard, kan niet worden vastgesteld omdat een getekende verklaring ontbreekt. De inrichting heeft anderzijds bij brief van 3 augustus 2012 aan de commissie van toezicht toegegeven dat is
onderzocht aan het lichaam. En als is gewerkt volgens het protocol, zoals K. stelt, dan is ook gevisiteerd, want dat schrijft het protocol voor.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Na het aanzeggen van de kamerinspectie heeft klager bezwaar gemaakt tegen het feit dat deze inspectie ook door een stagiaire zou worden uitgevoerd. De sociotherapeuten hebben over klagers bezwaar overleg gevoerd in de teamkamer. Klager was tijdens dit
overleg, dat enige tijd heeft geduurd, uit het zicht van personeel. Vanuit de teamkamer is alleen de eerste kamer van de gang goed te zien. Klagers kamer ligt een eind verder in de gang en zijn kamer(deur) was niet zichtbaar voor de sociotherapeuten.
Hoewel een stagiaire een kamercontrole mag uitvoeren is besloten tegemoet te komen aan klagers bezwaar. Aangezien klager enige tijd uit het zicht van personeel is geweest, had hij de gelegenheid goederen uit zijn kamer te halen. Klager is vervolgens
gefouilleerd op grond van artikel 23 Bvt. Klager is niet gevisiteerd. Dit was niet nodig en er was ook geen tijd voor. De sociotherapeut K. die inmiddels uit dienst is, heeft de kamersinspectie samen met een andere sociotherapeut uitgevoerd. In de
brief
van de inrichting aan de commissie van toezicht van 3 augustus 2012 gaat het wel over een onderzoek aan lichaam en kleding, maar dat is de gebruikelijke terminologie; er is alleen gefouilleerd.
Het klopt dat ook voor een andere oplossing gekozen had kunnen worden. Indien klager was aangezegd tijdens het overleg over zijn verzoek in het zicht van personeel te wachten was het fouilleren niet nodig geweest.
3. De beoordeling
Tegen de gegrondverklaring van een beklag staat voor de verpleegde geen beroep open. Dit kan uitzondering leiden in bijzondere gevallen. In de onderhavige zaak heeft de beklagrechter de fouillering ontoelaatbaar verklaard, en het beklag in zoverre
gegrond verklaard, maar heeft zij de stelling van klager dat tevens een visitatie heeft plaatsgevonden, onaannemelijk geoordeeld. Gelet op de samenhang tussen de fouillering en de gestelde visitatie en het belang dat klager geacht kan worden te hebben
bij de vaststelling of sprake is geweest van visitatie, is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een bijzonder geval waarin klager ontvankelijk is in zijn beroep.
Voor de beoordeling van het beroep is het volgende wettelijke kader van belang. Artikel 23 Bvt regelt onderzoek aan de kleding (verder ook fouillering) en aan het lichaam (verder ook visitatie). Het eerste lid van die bepaling luidt, voorzover hier van
belang, als volgt: “Het hoofd van de inrichting is bevoegd een verpleegde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoeken, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de
orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.”
De door de inrichting aangehaalde verklaring van medewerker K. houdt in dat hij klager heeft gefouilleerd, maar niet gevisiteerd. Hetgeen klager daartegen heeft aangevoerd is onvoldoende om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Weliswaar
wordt in de brief van de inrichting aan de commissie van toezicht van 3 augustus 2012 gesproken van een onderzoek aan lichaam en kleding maar voldoende aannemelijk is dat hiermee de terminologie van artikel 23 Bvt is gevolgd zonder dat is bedoeld te
zeggen dat visitatie heeft plaatsgevonden. Dit vindt bevestiging in de opmerking in diezelfde brief dat klager op grond van artikel 23 Bvt, (alleen) is gefouilleerd om uit te sluiten dat hij eventuele contrabande vanaf zijn kamer in zijn kleding
opgeborgen had. Het beroep van klager zal ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beroep van het hoofd van de inrichting is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende specifieke feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden om de beslissing tot fouillering te kunnen dragen, zodat geen sprake is geweest
van
een ontoelaatbare standaardtoepassing van de fouilleringsbevoegdheid. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard; het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat het voor de hand had gelegen klager aan te zeggen tijdens het overleg in het zicht van personeel te wachten, zodat geen noodzaak was ontstaan klager te fouilleren
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr.drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 1 augustus 2013
secretaris voorzitter