Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1951/GV, 31 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1951/GV

betreft: [klager] datum: 31 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. van der Brugge, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juni 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep op 21 juni 2013 als volgt toegelicht. Klagers broer is terminaal ziek en wordt thuis verzorgd door zijn familieleden. Klager zou graag deel willen uitmaken van dit verzorgingsteam zodat in rust en vrede wederzijds afscheid
kan worden genomen. De aan klager geboden regimaire verloven bieden hiertoe onvoldoende ruimte.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing op 27 juni 2013 als volgt toegelicht. Klager krijgt maandelijks regimair verlof en staat op de wachtlijst voor een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Hij krijgt dan wekelijks regimair
verlof. Klagers broer wordt door zijn familie verzorgd, waardoor de noodzaak voor strafonderbreking ontbreekt. Zowel het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA), als de inrichting, als het Openbaar Ministerie (OM) hebben negatief geadviseerd.
Indien de gezondheid van klagers broer verslechtert, bestaat de mogelijkheid voor klager om tijdelijk de inrichting te verlaten om afscheid te nemen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Westlinge te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De politie heeft positief geadviseerd.
Het BIMA heeft te kennen gegeven dat strafonderbreking niet nodig is, omdat klagers broer de benodigde zorg krijgt.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Daarnaast is een vervangende hechtenis taakstraf van 25 dagen ten uitvoer
gelegd. De fictieve einddatum is gesteld op 23 juni 2014.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere
vorm
van verlof. Klager heeft om strafonderbreking verzocht, omdat hij zijn ernstig zieke broer wil(de) verzorgen. Ingevolge artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of
ouder. Uit dit artikel blijkt dat aan een gedetineerde geen strafonderbreking wordt verleend voor het verzorgen van een broer. Op grond van artikel 36, in samenhang bezien met artikel 23 van de Regeling kan wel strafonderbreking worden verleend voor
een
bezoek aan een in levensgevaar verkerende broer van de gedetineerde.

Klager verbleef ten tijde van het indienen van het verzoek om strafonderbreking in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Westlinge en kreeg maandelijks regimair verlof. Op 20 juni 2013 is klager overgeplaatst naar de z.b.b.i. van de
locatie Westlinge (alwaar hij thans nog steeds verblijft), zodat hij wekelijks regimair verlof krijgt. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klager voldoende gelegenheid wordt (en is) geboden om op een andere wijze dan via
strafonderbreking – namelijk door middel van regimair verlof – zijn broer te bezoeken (en verzorgen). Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat de noodzaak voor strafonderbreking onvoldoende aannemelijk is geworden, nu het BIMA te kennen heeft
gegeven dat strafonderbreking niet nodig is, omdat klagers broer de benodigde zorg krijgt (van familieleden). Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 31 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven