nummer: 13/1947/GV
betreft: [klager] datum: 17 juli 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. [...], namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 juni 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor het bijwonen van de begrafenis van zijn oma en om tezamen met zijn familie afscheid te nemen van zijn oma in het mortuarium. De
afdeling BSD gaf aan dat klager enkel in de gelegenheid zou worden gesteld om onder begeleiding van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O), zonder familie, afscheid te nemen. Klager heeft te kennen gegeven hier geen gebruik van te willen maken. Hij
heeft in december 2012 op deze wijze afscheid moeten nemen van zijn moeder en dat is hem psychisch zwaar gevallen. Bij de aanvraag is expliciet aangegeven dat klagers vrouw bereid is om zorg te dragen voor vervoer van en naar de inrichting. Voorts is
aangegeven dat de heer J. - ambtenaar bij de politie en in ’s Hertogenbosch contactpersoon voor de Sinti- en Romagemeenschap - instaat voor de terugkomst van klager in de inrichting na afloop van het verlof. Deze omstandigheden hadden moeten worden
betrokken in de beoordeling. Klager is een zelfmelder en zijn gedrag in de inrichting is goed. In het trajectplan zijn geen interventies geïndiceerd. Klager had in ieder geval – al dan niet onder begeleiding van DV&O – in de gelegenheid gesteld moeten
worden om samen met zijn familie afscheid van zijn oma te kunnen nemen. Er is dan ook sprake van schending van het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Klager verzoekt het beroep mondeling toe te lichten en hem een
tegemoetkoming toe te kennen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Bij beslissing van 14 juni 2012 is klager in de gelegenheid gesteld om onder begeleiding van DV&O afscheid te nemen van zijn overleden oma. Klager
verblijft sinds 4 april 2013 als arrestant in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught. Hij is in eerste aanleg vrijgesproken, maar is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Zijn einddatum is gesteld op 17 april 2015. Het
gedrag in detentie is naar behoren. Omdat klager zijn aandeel in het delict minimaliseert is het moeilijk een plan van aanpak op te stellen en gedragsinterventies aan te bieden. Er loopt nog een zaak in verband met fraude tegen klager. Gelet op klagers
relatief korte verblijf in detentie en het nog lange strafrestant in combinatie met de gegevens uit het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, heeft de selectiefunctionaris besloten om klager onder begeleiding van DV&O in de gelegenheid te
stellen afscheid van zijn oma te laten nemen.
Op klagers verlofaanvraag is het volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat in dit soort gevallen enkel de gelegenheid wordt geboden om onder begeleiding van DV&O afscheid te nemen en klager verwacht dat het te zwaar voor hem is
om
alleen afscheid te nemen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 310 en 312 WvSr.
Klager heeft verzocht het beroep mondeling toe te lichten. Nu onvoldoende is gemotiveerd waarom klager zijn beroep mondeling wil toelichten en de beroepscommissie zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, wijst de beroepscommissie
het
verzoek af.
Ingevolge artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de
gedetineerde. Het bijwonen van een uitvaart is op grond van het derde lid van artikel 24 van de Regeling uitgesloten indien bewaking is aangewezen.
Aan klager is bij beslissing van 14 juni 2013 incidenteel verlof verleend om onder begeleiding afscheid te nemen van zijn overleden oma. Klager heeft echter verzocht om incidenteel verlof voor 24 uur om in aanwezigheid van zijn familieleden, en zonder
begeleiding van DV&O, in het mortuarium afscheid te nemen van zijn oma en de dag erna de begrafenis bij te wonen. Klager voert als bijzondere omstandigheid aan dat hij in december 2012 onder begeleiding afscheid heeft moeten nemen van zijn moeder en
het
te zwaar voor hem is om in hetzelfde mortuarium, zonder steun van zijn familie, afscheid te nemen van zijn oma. Verder voert klager aan dat zijn vrouw bereid is zorg te dragen voor het vervoer van en naar de inrichting en dat de heer J., ambtenaar bij
de politie en contactpersoon voor de Sinti- en Romagemeenschap instaat voor de terugkomst van klager in de inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris om klager begeleid verlof te verlenen, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De door klager aangedragen omstandigheden zijn, mede gelet op klagers lange strafrestant, onvoldoende zwaarwegend om hem in staat te stellen onbegeleid
afscheid
te nemen. Klager heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris hem in ieder geval – al dan niet onder begeleiding van DV&O – in staat had moeten stellen in aanwezigheid van zijn familie afscheid te laten nemen. Gelet op het feit dat het, ingevolge het derde
lid van artikel 24 van de Regeling, uitgesloten is dat een gedetineerde een uitvaart bijwoont indien bewaking is aangewezen, is de beroepscommissie van oordeel dat het, vanuit het oogpunt van veiligheid, evenmin onredelijk of onbillijk is klager niet
in
aanwezigheid van zijn familie naar het mortuarium dan wel de uitvaart te laten gaan. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 17 juli 2013
secretaris voorzitter