Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1955/GV, 17 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1955/GV

betreft: [klager] datum: 17 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L. de Leon, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juni 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit de beslissing blijkt niet welke informatie daaraan ten grondslag ligt. De beslissing is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Uit de beslissing valt af te leiden dat de
daadwerkelijke reden van afwijzing is gelegen in het feit dat klagers strafzaak binnenkort in hoger beroep wordt behandeld. Verlofaanvragen van medeverdachten in klagers strafzaak zijn echter wel toegewezen. Bovendien zijn er geen contra-indicaties die
aan verlofverlening in de weg staan. Klager verblijft inmiddels ruimt acht maanden in detentie en heeft reeds een slachtoffergesprek gevoerd. Klager is bereid zich aan alle (bijzondere) voorwaarden te houden. Klager verzoekt zijn beroep mondeling toe
te
lichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergeven – toegelicht. De Staatssecretaris is op grond van de aangeleverde informatie tot de conclusie gekomen dat een verlof op dit moment maatschappelijk onaanvaardbaar is.
Het hoger beroep in klagers strafzaak zal ter zitting van 1 juli 2013 worden behandeld. Aangezien de advocaat-generaal heeft aangegeven dat in hoger beroep mogelijk een hogere straf zal worden opgelegd en de zaak binnenkort op zitting zal worden
behandeld, is de verlofaanvraag, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep, afgewezen. Als blijkt dat de einddatum detentie niet verandert en de omstandigheden in tussentijd niet wijzigen, staat er niets in de weg klager verlof te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft, gezien klagers gedrag in de inrichting en de met behulp van Risc ingeschatte risico’s positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlof omdat er gevaar bestaat dat klager opnieuw strafbare feiten zal plegen. Het feit waarvoor klager is gedetineerd, betreft een ernstig gewelddadig feit waarvoor klager zelf geen
verklaring heeft. Hij lijkt beïnvloed door zijn sociale omgeving, maar is daar zwijgzaam over. In die hoek schuilt het risico op recidive. De zaak loopt nog in hoger beroep. Het Openbaar Ministerie had vier jaar en negen maanden geëist. Het is niet uit
te sluiten dat de straf in hoger beroep ook hoger zal uitvallen. Het negatieve advies is tevens gebaseerd op het feit dat er nog geen aanvang is gemaakt met de tenuitvoerlegging van bijzondere voorwaarden.
De politie heeft geen bezwaar tegen verlof.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, waarvan tien maanden voorwaardelijk, wegens het opzettelijk handelen in strijd met artikel 312 WvSr. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve
einddatum is gesteld op 15 juni 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Klager heeft verzocht om het beroep mondeling toe te lichten. Nu onvoldoende is gemotiveerd waarom klager zijn beroep mondeling wil toelichten en de beroepscommissie zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, wijst de beroepscommissie
het verzoek af.

Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting komt een gedetineerde, in het geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, in aanmerking voor algemeen verlof indien de duur van de
in
voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel mag een
gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet verwikkeld zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.

Nu klagers strafrestant ten tijde van de bestreden beslissing ongeveer een jaar bedroeg, het risico bestaat dat de einddatum van klagers detentie als gevolg van de uitspraak in hoger beroep zal verschuiven en de uitspraak in hoger beroep op korte
termijn valt te verwachten, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris om klagers verlofaanvraag in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep af te wijzen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 17 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven