Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1263/GV, 11 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1263/GV

betreft: [klager] datum: 11 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juni 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De toestand waarin zijn echtgenote verkeert is zorgelijk; de ene dag gaat het beterdan de andere. Vanaf 29 juli 2002 zou klager in aanmerking kunnen komen voor overplaatsing naar een penitentiaire open inrichting (p.o.i.). Dat zou voor klager een oplossing zijn, omdat hij dan ieder weekeind thuis kan zijn. Hijvraagt dan ook om zo spoedig mogelijk naar een p.o.i. te worden overgeplaatst. Tot zijn overplaatsing naar een p.o.i. zou periodieke strafonderbreking, telkens te verlenen gedurende het weekeind, voldoende soelaas bieden. Indienklager tijdens de weekeinden thuis is, kan hij verlichting brengen in de situatie waarin zijn echtgenote verkeert door een deel van het werk, dat nu alleen haar schouders rust, over te nemen. De kans dat zij geestelijk zalinstorten, wordt daarmee dan ook zo veel mogelijk teruggebracht.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is gedaan in verband met zakelijke omstandigheden en de medische gesteldheid van klagers echtgenote. Strafonderbreking wordt slechts dan verleend indien niet kan worden volstaan met een andere vormvan verlof. Klager verblijft in een half open inrichting (h.o.i.) en geniet derhalve regimiar verlof. Het behoort trouwens ook niet tot de mogelijkheden om, zoals klager heeft verzocht, telkens een maand strafonderbreking tekrijgen, omdat dan de wettelijke maximale duur van 90 dagen zou worden overschreden. Van medische zijde heeft de Minister vernomen dat de huisarts van klagers echtgenote contact opneemt met de medisch adviseur bij het ministerie vanjustitie indien de huisarts van mening is dat klagers thuiskomst gedurende een korte periode gewenst is. Wat de mogelijkheden van overplaatsing naar een p.o.i. heeft de Minister klager verwezen naar het b.s.d. van de inrichting waarklager thans verblijft.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de h.o.i. Westlinge heeft de verlofbescheiden zonder inhoudelijk advies naar de Minister gestuurd.
De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft bericht dat van medische zijde is vernomen dat klagers echtgenote het afgelopen jaar werd behandeld wegens een reactieve depressie. De huisarts vreest dat een wanhoopsdaad,als gevolg van de detentie van klager, niet uitgesloten moet worden geacht. De medisch adviseur heeft met de huisarts het volgende c afgesproken. De huisarts houdt klagers echtgenote extra in de gaten en belt de medisch adviseurindien hij van oordeel is dat klager even thuis moet komen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek, wegens overtreding van de Douanewet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 november 2002.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in depersoonlijke sfeer dat niet volstaan kan worden met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner.
Op grond van artikel 38 van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk isen dat de zakelijke belangen al bestonden voor aanvang van de detentie.

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat, gelet op het advies van de medisch adviseur bij het ministerie van justitie, een medische noodzaak tot het nu verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Met betrekking tot dedringende omstandigheden van zakelijke aard merkt zij op dat de Regeling hiervoor slechts een eenmalige mogelijkheid tot strafonderbreking biedt. Overigens acht zij het bestaan van de noodzaak hiervan, ook gelet op het feit datklager in de h.o.i. Westlinge verblijft waardoor hij in aanmerking komt voor vierwekelijks (regimair) verlof, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

02/1263/G

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 11 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven