Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1775/GA, 25 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1775/GA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 mei 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek Zutphen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. D.M. Penn, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 25 maart 2013 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Het enkele feit dat de aangeefsters nog niet zo lang geleden als getuigen zijn gehoord, is onvoldoende reden om aan te nemen dat sprake is van
een risico op maatschappelijke onrust. De zaak van klager heeft in hoger beroep tot geen enkele reuring geleid. In 2010 is aangifte tegen klager gedaan en klager is in 2012 gearresteerd. Als er al sprake zou zijn van maatschappelijke onrust, dan had
dit
in die periode moeten plaatsvinden, maar dat is niet het geval geweest. Overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat verlofverlening aan klager kan leiden tot maatschappelijke onrust. De overweging van
de
beklagcommissie inhoudende dat klager zelf medeverantwoordelijk is voor het niet op gang komen van een behandeling berust op een misvatting. Klager heeft in augustus 2012 te kennen gegeven mee te willen werken aan het programma terugdringen recidive
(TR) en een behandeling. Echter, omdat klager heeft ontkend dat hij het delict, waarvoor hij thans is gedetineerd, heeft gepleegd, is TR niet gestart. Hierdoor heeft klager niet kunnen faseren en kan hij niet voldoen aan de door de rechter opgelegde
behandelverplichting door een psycholoog buiten de inrichting. Het uitblijven van een behandeling brengt overigens geen risico op maatschappelijke onrust met zich mee. Het betreft klagers eerste veroordeling en het niet toekennen van verlof is in
strijd
met artikel 2, tweede lid, van de Pbw. Klagers verlofadres ligt ver van het adres van de aangeefsters en is bovendien goedgekeurd door de politie.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In de bestreden beslissing van de directeur van 25 maart 2013 staat dat de verlofaanvraag van klager is afgewezen, omdat verlofverlening aan klager kan leiden tot (grote) maatschappelijke onrust, de geïndiceerde behandeling nog niet heeft
plaatsgevonden
en het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd.

De beroepscommissie stelt voorop dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de aanvrager van het verlof bij een goede en tijdige voorbereiding van
zijn
terugkeer in de maatschappij en anderzijds de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving. Eén van die algemene belangen is het voorkomen van maatschappelijk onrust, als bedoeld in artikel 4, onder i, van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting. Indien een verlofaanvraag wordt afgewezen wegens het risico op maatschappelijke onrust bij verlofverlening, is het – in het kader van een zorgvuldige belangenafweging – van belang dat dit risico nader feitelijk
wordt onderbouwd. De beroepscommissie is van oordeel dat door de directeur onvoldoende is onderbouwd waarom verlofverlening aan klager kan leiden tot maatschappelijke onrust en waaruit dit risico op maatschappelijke onrust bestaat. Evenmin is gebleken
of de directeur heeft onderzocht of dit (eventuele) risico niet kan worden ondervangen door aan het verlof een of meer bijzondere voorwaarden te verbinden.
Voorts overweegt de beroepscommissie dat de omstandigheid dat klager, vanwege zijn ontkennende houding, niet deelneemt aan TR – met als gevolg dat er geen behandeling kan plaatsvinden – klager niet kan worden tegengeworpen. Deze omstandigheid kan de
afwijzing van de verlofaanvraag dan wel de conclusie dat verlofverlening kan leiden tot maatschappelijke onrust dan ook niet rechtvaardigen. Evenmin kan de enkele verwijzing naar het negatieve advies van het OM, waaruit volgt dat verlofverlening kan
leiden tot maatschappelijke onrust, omdat de getuigen in klagers strafzaak onlangs zijn gehoord en de zaak nog veel impact heeft, zonder nadere feitelijke onderbouwing hiervan, de afwijzing van de verlofaanvraag dragen.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het
beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing van de directeur vernietigen en hem opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst
daarvan. De beroepscommissie gaat ervan uit dat, indien de directeur van oordeel is dat verlof moet worden verleend, hij de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Staatssecretaris).
Zij ziet, nu de directeur wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de bestreden beslissing en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming
van
deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan en gaat ervan uit dat de directeur, indien hij van oordeel is dat verlof moet worden verleend, de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven