Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1394/GA, 25 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1394/GA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 18 april 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door [...], kantoorgenote van klagers raadsman [...], en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Nieuwegein,
[...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, intrekking van het eerstvolgende verlof en intrekking van klagers bezoek zonder toezicht (BZT) voor de duur van drie maanden, omdat op klagers cel, een
meerpersoonscel, contrabande (twee mobiele telefoons, twee opladers, twee headsets en een hoeveelheid drugs) is aangetroffen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 190,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de heer M. van R. niet bevoegd was de disciplinaire straf op te leggen. De beroepscommissie
heeft in een recente uitspraak – met kenmerk 13/1001/GA – eveneens beslist dat de heer M. van R. geen strafbevoegdheid heeft. Dat oordeel van de beroepscommissie betwist de directeur niet langer en het beroep wordt ingetrokken voor zover dat is gericht
tegen de gegrondverklaring van het beklag door de beklagrechter. Wel richt het beroep zich nog tegen de hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming. Hoewel bij de strafoplegging niet is voldaan aan de formele vereisten, is de straf
wel
terecht opgelegd. Naar aanleiding van een signaal van de mobifinder is een zoekactie ingezet. Toen het personeel de cel van klager naderde, viel het signaal weg. Het personeel heeft geconstateerd dat het celluik van de cel verbogen was, zodat vanuit de
cel naar buiten kon worden gekeken. Het is aannemelijk dat één van de twee gedetineerden gebeld heeft, terwijl de ander op de uitkijk stond. Klager en zijn celgenoot verbleven al vanaf januari 2012 samen op deze cel. Het is zeer aannemelijk dat klager
weet had van de aanwezigheid van contrabande in zijn cel, maar hij heeft hiervan nooit melding gemaakt. De directeur verzoekt de beroepscommissie te bepalen dat aan klager geen dan wel een lagere tegemoetkoming toekomt. Daarbij merkt de directeur op
dat
de disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof na drie maanden is komen te vervallen en dat klager op dat moment nog niet in aanmerking kwam voor algemeen verlof. Hiervan heeft hij dus geen ongemak ondervonden.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming is redelijk. Klager is op meerdere manieren gestraft voor één en hetzelfde
feit.
Bovendien is klager vanwege deze disciplinaire straf niet, zoals door hem verzocht, overgeplaatst naar de locatie Norgerhaven. Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de aanwezigheid van contrabande op de cel. De contrabande en de radio,
waarin de contrabande was verstopt, waren van klagers celgenoot. Klager wist hier helemaal niets van af. Eerst na de celinspectie is klager te weten gekomen dat zijn celgenoot contrabande in de radio had verstopt. Klagers celgenoot heeft tegenover de
directeur verklaard dat de radio en de contrabande van hem waren en dat klager geen wetenschap had van de aanwezigheid van contrabande op de cel. En ook als klager hiervan wel wetenschap zou hebben gehad, had hij dit, om de ‘lieve vrede’ te bewaren,
niet hoeven te melden. Klager is aldus ten onrechte disciplinair gestraft.

3. De beoordeling
In deze uitspraak zal de beroepscommissie – gezien het standpunt van de directeur – slechts een oordeel geven over de hoogte van de tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de directeur – indien hij
daartoe bevoegd was geweest – in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen.

Bij de beoordeling van de vraag of klager een verwijt kan worden gemaakt van de in de cel aangetroffen contrabande, hecht de beroepscommissie belang aan de stelling van klager dat zijn celgenoot tegenover de directeur heeft verklaard dat de radio en de
daarin verstopte contrabande van hem waren en dat klager hiervan geen weet had. De directeur heeft dit niet weersproken, zodat van de juistheid hiervan wordt uitgegaan. Gelet hierop en aangezien uit de door de directeur aangedragen feiten en
omstandigheden naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende duidelijk is geworden dat de in de cel aangetroffen contrabande wel aan klager kunnen worden toegeschreven dan wel dat klager wel van de aanwezigheid daarvan wetenschap had, is de
beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager een verwijt treft met betrekking tot de gevonden contrabande. De beslissing om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen is derhalve onredelijk en onbillijk.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat een disciplinaire straf van intrekking van BZT geen straf is als (limitatief) opgesomd in artikel 51, eerste lid, van de Pbw en dat de oplegging daarvan dus in strijd is met de wet.

Met de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat klager een tegemoetkoming dient te worden toegekend. Hoewel klager geen ongemak heeft ondervonden als gevolg van de intrekking van het eerstvolgende verlof, heeft klager wel ongemak
ondervonden
van de opsluiting in een strafcel en van de intrekking van BZT gedurende drie maanden. Gelet hierop en nu door klager is gesteld en door de directeur niet is weersproken dat als gevolg van deze disciplinaire straf klagers overplaatsing naar de locatie
Norgerhaven (nog) geen doorgang heeft gevonden, kan de beroepscommissie zich verenigen met de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming van € 190,=. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagrechter zal, voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven