Nummer: 13/2171/GB
Betreft: [klager] datum: 18 juli 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een op 3 juli 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de oproep zich op 22 juli 2013 te melden in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Ter Peel te Sevenum ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klaagster is op 21 mei 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen. Op 21 juni 2013 is klaagster opgeroepen zich op 22 juli 2013 te melden in de b.b.i. van de locatie Ter Peel.
3. De standpunten
3.1. Klaagster heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster dient gelet op de ‘Aanwijzing executie’ van het Openbaar Ministerie (OM) (2013A003) in aanmerking te komen voor uitstel. Het blijkt niet dat de selectiefunctionaris contact heeft gehad met het parket van veroordeling, terwijl klaagster wel
een
kopie van haar bezwaarschrift aan de advocaat-generaal heeft toegezonden. De selectiefunctionaris stelt dat klaagster sinds 15 november 2012 ‘concreet’ bekend is met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Op dat moment was echter ook nog sprake van een
lopend gratieverzoek. Klaagster heeft op 15 november 2012 verzocht om uitstel. DJI heeft klaagster vervolgens medegedeeld dat zij pas een verzoek tot uitstel kan indienen op het moment dat zij een oproep tot melden heeft ontvangen. Klaagsters partner
heeft sinds 2010 een eigen bedrijf. Klaagster helpt haar partner bij de werkzaamheden. Haar partner heeft geen personeel in dienst en derhalve is tijd nodig om het een en ander op de juiste wijze te regelen. Klaagster volgt een duale HBO-opleiding bij
het NCOI. Deze opleiding wordt door haar werkgever betaald. Recentelijk is een nieuwe planning gemaakt om de opleiding alsnog te kunnen voltooien. Als klaagster de opleiding voortijdig beëindigt, dient zij de kosten voor haar opleiding te vergoeden.
Ten
tijde van het aangaan van de studieovereenkomst was klaagster niet op de hoogte van de tenuitvoerlegging van een vrijheidstraf. Klaagster is sinds 15 september 2008 werkzaam bij een bedrijf in Schiedam. Klaagsters werkgever is niet op de hoogte van de
veroordeling en klaagster heeft een opzegtermijn van twee maanden. Om ervoor te zorgen dat klaagsters werkgever zo min mogelijk schade zal ondervinden, kan klaagster haar baan, gelet op de cyclus van financiële werkzaamheden, echter pas opzeggen in
februari 2014. Klaagsters dienstverband zal dan per 1 mei 2014 eindigen. Klaagster verzoekt derhalve uitstel van de melddatum tot 1 mei 2014. Klaagster en haar partner hebben een zomervakantie geboekt voor de periode van 19 juli 2013 tot 30 augustus
2013. Ten tijde van het maken van de reserveringen had klaagster nog geen oproep tot melden ontvangen. Indien de melddatum niet uitgesteld kan worden tot 1 mei 2014 verzoekt klaagster de melddatum met twee maanden uit te stellen zodat zij haar
arbeidsovereenkomst kan opzeggen. Klaagster verzoekt tevens om plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) in plaats van een b.b.i.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris verwijst naar de inhoud van het bezwaarschrift. De selectiefunctionaris heeft daarin onder meer aangegeven dat klaagster op 15 november 2012 heeft verklaard gevolg te zullen geven aan een oproep tot melden. In een bijgevoegde
brief gaf klaagster aan dat zij een gratieverzoek had ingediend. Op 20 december 2012 heeft de selectiefunctionaris klaagster medegedeeld dat het gratieverzoek opschortende werking had. Op 18 maart 2013 is het door klaagster ingediende gratieverzoek
afgewezen. Vervolgens is klaagster op 21 juni 2013 opgeroepen zich op 22 juli 2013 te melden. Klaagster heeft om uitstel verzocht omdat zij de activiteiten binnen het bedrijf van haar partner op een juiste wijze wil regelen. Klaagster is reeds sinds 15
november 2012 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde straf en zij heeft derhalve voldoende gelegenheid gehad om maatregelen te treffen. Klaagster verzoekt tevens om uitstel in verband met haar studie. Uit de beschikbare
informatie is gebleken dat zij op 13 juni 2013 een nieuwe planning heeft gemaakt, terwijl zij wist dat de aan haar opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer diende te worden gelegd. Klaagster heeft tevens aangegeven dat zij om uitstel van de melddatum
verzoekt om haar werkgever zo min mogelijk te schaden. De belangen van klaagsters werkgever zijn ondergeschikt aan de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidstraf. Klaagster had, nu zij reeds vanaf 15 november 2012 bekend was met de
noodzaak tot tenuitvoerlegging, in overleg met haar werkgever kunnen anticiperen op de aankomende detentie. Het feit dat klaagster een vakantie heeft geboekt kan evenmin een reden voor uitstel vormen, omdat zij wist dat de aan haar opgelegde straf ten
uitvoer zou worden gelegd.
4. De beoordeling
4.1. De b.b.i. van de locatie Ter Peel is een inrichting voor vrouwen met een regime van algehele gemeenschap en een beperkt beveiligingsniveau.
4.2. Klaagster, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.
Klaagster heeft in bezwaar verzocht om uitstel van de melddatum tot 1 mei 2015. In beroep verzoekt zij om uitstel van de melddatum tot 1 mei 2014. In de ‘Aanwijzing executie’ van het OM (2013A003) is bepaald dat het Bureau Capaciteitsbenutting en
Logistiek (BCL) pas op een verzoek tot uitstel dat betrekking heeft op een periode die de termijn van zes maanden na de eerste melddatum overschrijdt beslist nadat overleg met het parket van veroordeling heeft plaatsgevonden. Uit de stukken blijkt niet
dat dit overleg heeft plaatsgevonden. De beroepscommissie vindt steun voor de veronderstelling dat er geen overleg tussen het BCL en het parket van veroordeling heeft plaatsgevonden in het feit dat uit de stukken blijkt dat het BCL klaagster heeft
medegedeeld dat zij, indien zij uitstel verzoekt voor een periode van meer dan zes maanden, een positief advies van de behandelend officier van justitie dient aan te leveren. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de gevolgde procedure niet
zorgvuldig is geweest, hetgeen tot het gegrond verklaren van het beroep en het vernietigen van de bestreden beslissing dient te leiden. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak
binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
Voor zover klaagster heeft verzocht om plaatsing in een z.b.b.i. in plaats van een b.b.i., merkt de beroepscommissie nog het volgende op. Artikel 3, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden bepaalt dat
zelfmelders die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van minder dan twee jaar in een b.b.i. kunnen worden geplaatst. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder c van de Regeling komen gedetineerden pas in aanmerking voor
plaatsing in een z.b.b.i. indien zij ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij
kent klaagster geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.A.M. Karels, secretaris, op 18 juli 2013
secretaris voorzitter