Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1917/GM, 11 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1917/GM

betreft: [klager] datum: 11 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 22 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de arts verbonden aan de huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 9 oktober 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam, is klager gehoord.
De arts verbonden aan de h.v.b. Noordsingel is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 25 juli 2001, betreft:
a. het door de inrichtingsarts niet opvolgen van de adviezen van de op verzoek van de medische dienst in september 2000 geconsulteerde neuroloog;
b. het door een verpleegkundige zonder ruggespraak met de dienstdoende arts geven van (medische) inlichtingen over klager aan de president van het gerechtshof te Den Haag inzake een verzoek om schorsing van klagers voorlopigehechtenis wegens detentieongeschiktheid;
c. het bagatelliseren van klagers klachten, ten gevolge waarvan hij een aanmerkelijke achteruitgang ondervindt;
d. het feit dat de medisch adviseur op grond van onjuiste informatie een rapport heeft opgesteld inzake een advies omtrent schorsing van klagers voorlopige hechtenis wegens gezondheidsklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Doordat er, door specialisten, op het juiste moment, (bijna) geen aandacht is besteed aan zijn lichamelijke klachten, heeft hij nu klachten die nooit meer te verhelpen zijn. Door het niet behandelen van zijn hernia zijn er wervelsaan elkaar gegroeid.
Het is vanaf het begin van zijn detentie niet goed gegaan, maar in het bijzonder niet in de periode van november 2000 tot het einde van zijn verblijf in het h.v.b. Noordsingel.
Hij heeft bij de president van het gerechtshof gevraagd om een detentieongeschiktheids-verklaring. De president heeft dit verzoek vervolgens voor advies voorgelegd aan de medisch adviseur. Die heeft alleen maar gebeld naar deinrichting en gevraagd of fysiotherapie mogelijk was. Dit was mogelijk en de medisch adviseur heeft dit doorgegeven aan de president. Echter, klagers eigen specialist die hem geopereerd en behandeld heeft, heeft juist altijd gezegddat hij geen fysiotherapie moest volgen. Klager heeft vóór zijn detentie dan ook geen bewegings- of houdingstherapie gehad. Hij moest van de arts bewegen op tijden dat het nodig was.
Klager is vóór zijn detentie behandeld door een orthopedisch chirurg. In mei 1997 is hij voor het laatst geopereerd. Hij had toen een ontsteking in een tussenwervel. Na die operatie ging het steeds beter en er werden om de tweemaanden foto's gemaakt. Anderhalf tot twee jaar geleden is hij voor het laatst bij de specialist geweest.
In het begin van zijn detentie gebruikte hij al bijna geen medicijnen meer. Hij had vóór zijn detentie een speciaal bed, een speciale stoel, een speciaal bureau etc. laten maken. De medische dienst zei hierover dat ze die specialemeubels niet hadden, maar dat ze klager wel een medische kaart konden geven. Dat betekent dat hij 22 uur per dag op zijn cel moest verblijven. De medische dienst zei hem dat als hij niet op cel wilde verblijven, hij medicatie moestnemen.
De medische dienst had onmiddellijk in moeten grijpen. Zij hadden direct moeten zeggen dat klager niet in deze accommodatie kon verblijven en moeten zorgen voor een fatsoenlijke accommodatie of in ieder geval voor het aangepaste beden de aangepaste stoel óf ze hadden moeten zeggen dat klager detentieongeschikt was.
Klagers gezondheidstoestand werd in het h.v.b. steeds slechter. Hij had de hele dag erg veel pijn. Hier kreeg hij medicatie voor, maar omdat zijn geestelijke gezondheidstoestand hierdoor achteruitging, is de hoeveelheid medicatieverminderd.
Inmiddels staat klager onder elektronisch toezicht en heeft hij weer zijn eigen bed en andere aangepaste meubels. Het gaat nu echter wel driemaal slechter met hem dan vóór de aanvang van zijn detentie.

De arts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit luidt op de verschillende onderdelen van de klacht als volgt.
Klager heeft veel last van a-specifieke lage rugklachten na een discectomie in verband met een discitis als gevolg van een tweede operatie voor een hernia. De door klager vermelde blokvorming van de wervels is het normale èngewenste resultaat van een discectomie. Dit staat geheel los van de omstandigheden tijdens de detentie. Het genoemde myogene probleem (door spieren veroorzaakte klachten) wordt inderdaad wel mede veroorzaakt door de omstandighedengedurende de detentie. Het is echter niet mogelijk dat deze myogene klachten blijvende gevolgen hebben.
Na het consult bij de neuroloog is in overleg met klager besloten om, nu de neuroloog slechts een lumbago-ischiassyndroom had kunnen vinden, eerst een consult bij klagers eigen behandelend specialist te laten plaatsvinden voordatverwijzing naar de fysiotherapeut of het pijnteam zou plaatsvinden. De geraadpleegde eigen specialist heeft verder niets geadviseerd over verwijzing naar fysiotherapeut of pijnteam. Voor een speciale behandeling bestond zijnsinziens geen indicatie. Door de inrichtingsarts is hiertoe dan ook verder geen initiatief genomen. Klager had hier toen ook zelf om kunnen vragen, want beide voorzieningen zijn in en vanuit het h.v.b. beschikbaar.
De verpleegkundige heeft naar beste weten de door de medisch adviseur gestelde vragen beantwoord. Of de juiste vragen aan de juiste persoon zijn gesteld, valt niet onder de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige en haar kanhiervan dan ook geen verwijt worden gemaakt.
Er is geen sprake van dat klagers klachten gebagatelliseerd zouden zijn. Hij is voor zijn klachten zeer veelvuldig op het spreekuur gezien en er is veel aandacht besteed aan de medicamenteuze behandeling van zijn pijn. Hij is opzijn verzoek verwezen naar specialisten buiten het h.v.b., er zijn voor hem aanpassingen in het regime gevraagd en hij kreeg ziekengeld wanneer hij door zijn klachten niet kon werken.
Er bestaat een verschil van inzicht tussen klager en de inrichtingsarts over de vraag of klagers klachten hem detentieongeschikt maken. Dit betekent echter niet dat zijn klachten niet serieus worden genomen.
Klager stelt dat zijn gezondheidstoestand achteruit is gegaan, maar dat heeft de inrichtingsarts niet kunnen vaststellen. De klachten zoals die bij binnenkomst bestonden, zijn wisselend maar onveranderd aanwezig. Er is bij klagergeen sprake van een objectiveerbare verslechtering van de gezondheidstoestand, maar van een toename van de spierklachten gedurende de detentie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt met betrekking tot de onderscheiden onderdelen van het beroep het volgende.
a.
Uit het klager betreffende "overzicht journaal" van de medische dienst van het h.v.b. Noordsingel met printdatum 20 juli 2001 staat bij 26-09-00: "Advies neuroloog: evt in Rotterdam pijnteam, aanpassing corset in voorschrijvendekliniek. Dit advies wordt door ons gevolgd".
Verder staat vast dat de inrichtingsarts naar aanleiding van het advies van de neuroloog aanvullend advies heeft ingewonnen bij klagers behandelend specialist (omdat de neuroloog slechts een lumbago-ischiassyndroom had kunnenvinden). De specialist adviseerde geen pijnbehandeling en geen fysiotherapie. In zijn brief van 27 februari 2001 aan de inrichtingsarts schrijft hij zelfs dat een speciale behandeling niet geïndiceerd is.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Het beroep zal op dit onderdeel derhalve ongegrond worden verklaard.
b.
De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden verpleegkundige niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve op dit onderdeeleveneens ongegrond worden verklaard.
c.
De inrichtingsarts heeft blijkens het onder a. genoemde "overzicht journaal" klager regelmatig op het spreekuur gezien, veel aandacht besteed aan de medicamenteuze behandeling van klagers pijnklachten en zowel bij een neuroloog alsbij klagers behandelend specialist advies ingewonnen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Hierbij neemt zij nog in overweging dat blokvorming na een ingreep als bij klager – een discectomie – niet uitzonderlijk is. Daarom kan niet worden gezegd dat de ontstane blokvorming het gevolg is van onzorgvuldig handelen van deinrichtingsarts.
Het beroep zal derhalve ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
d.
Handelen van de medisch adviseur valt niet onder handelen van de inrichtingsarts als bedoeld in artikel 28 Pm. De Pm noch de Pbw noch enige andere regeling stelt beroep open bij de beroepscommissie tegen handelen van de medischadviseur. Klager dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op de onderdelen a, b en c ongegrond en verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel d van zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. H. van der Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 11 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven