Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1652/GV, 24 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1652/GV

betreft: [klager] datum: 24 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 mei 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. G.J. Woodrow om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hij een kans moet krijgen om zich te bewijzen. Hij had al afspraken gemaakt bij de gemeente. Klager heeft negen weken voor de verlofdatum het verlof aangevraagd en pas een dag voor de verlofdatum werd hem de beslissing bericht.
De beslissing is onredelijk en onbillijk, omdat de inrichting, de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de reclassering positief hebben geadviseerd. Klager heeft zich tijdens zijn gehele detentie voorbeeldig gedragen en zich positief opgesteld
teneinde goed te kunnen re-integreren na zijn detentie. Een kort verlof zou derhalve voor hem een uitstekende kans betekenen om aan te tonen dat hij zich aan de gestelde regels houdt. De bestreden beslissing lijkt dan ook niet zozeer op de aangeleverde
informatie gebaseerd te zijn, maar enkel en alleen op basis van klagers gedrag in het verleden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is tijdens zijn detentie tweemaal ontvlucht: van 21 augustus 2005 tot 31 december 2007 en van 1 maart 2010 tot 5 juli 2010. Beide keren is hij aangehouden op verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Dit heeft geleid tot twee
veroordelingen.
De reclassering heeft aangegeven dat sprake is van een hoog/gemiddelde kans op recidive. Aangezien klager een pro-criminele houding zou hebben en eerder uitgevoerde interventies de recidive niet hebben verminderd worden door de reclassering geen
gedragsveranderde interventies geadviseerd.
Gezien de ervaringen in het verleden en het feit dat klager niet kan en wil veranderen is de Staatssecretaris van mening dat geen veiligheid is in te bouwen. Klager heeft tot tweemaal toe aangetoond niet goed om te kunnen gaan met de verleende
vrijheden. Aan de situatie is niets veranderd, want interventies hebben geen nut. Derhalve zijn de weigeringsgronden van de artikelen 4 onder a, b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) van toepassing. De einddatum van
klagers detentie is gesteld op 24 februari 2014 en op dit moment is er geen noodzaak tot resocialisatie of re-integratie.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda heeft op 17 mei 2013 positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, maar dan voor één dag. De inrichting wil hem toch vertrouwen geven en zo kan klager laten zien dat hij geleerd
heeft
van zijn fouten in het verleden.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen klagers verzoek om algemeen verlof. Gelet echter op de onttrekkingen in het verleden adviseert de advocaat-generaal een veiligheidsmarge in te
bouwen, zoals bijvoorbeeld de inname van het paspoort.
De politie heeft het verlofadres goedgekeurd. De politie wil graag schriftelijk worden geïnformeerd wanneer het verlof doorgang vindt.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 februari 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De advocaat-generaal heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen klagers verzoek om algemeen verlof en heeft geadviseerd gezien de onttrekkingen in het verleden een veiligheidsmarge in te bouwen. Ook het MDO en de vrijhedencommissie van de p.i.
Breda
hebben positief geadviseerd ten aanzien klagers verlof, maar dan voor één dag. Voorts blijkt uit het advies vrijheden dat het verlofadres in orde is bevonden.
Vast staat dat klager van 21 augustus 2005 tot 31 december 2007 en van 1 maart 2010 tot 5 juli 2010 zich aan detentie heeft onttrokken. Voorts heeft hij in die periode nieuwe strafbare feiten gepleegd. Gelet echter op het sedertdien verstreken
tijdsverloop kan dit aan een verlofverlening niet meer in de weg staan. Wel vormen voornoemde omstandigheden voldoende aanleiding om het verlof in tijd te beperken. Het vorenstaande in combinatie met de naderende v.i-datum maakt dat de beslissing van
de
Staatssecretaris klagers verzoek om verlof af te wijzen onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe
beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 24 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven