Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0940/GA, 20 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/940/GA

betreft: [klager] datum: 20 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 maart 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught, mevrouw [...]. Klagers raadsvrouw, [...], heeft bij brief van 3 mei 2013 laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Op 7 mei 2013 is telefonisch aan de raadsvrouw meegedeeld dat de mogelijkheid bestaat om het beroep voorafgaande aan de zitting schriftelijk
nader
toe te lichten. Op 13 mei 2013 is een nadere schriftelijke reactie van de raadsvrouw bij het secretariaat van de Raad ingekomen. Ter zitting heeft klager het aanhoudingsverzoek herhaald.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager op 8 februari 2013 het dagblad ‘De Telegraaf’ en het bijbehorende tijdschrift ‘Vrouw’, met bijgevoegd(e) cadeau(bon), niet heeft ontvangen (beklagnummer VU 2013/000315);
b. het feit dat klager, na zijn overplaatsing van afdeling 1H/I naar afdeling 1D/E, zijn verzegelde wekkerradio niet meer op cel mocht houden (VU 2013/000318).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: Klager heeft op vrijdag 8 februari 2013 ‘De Telegraaf’ niet ontvangen. De krant wordt in de
inrichting structureel niet goed geleverd. Zo heeft hij de twee dagen voorafgaande aan de zitting ook ‘De Telegraaf’ niet gekregen. De directeur stelt dat het dagblad later die dag alsnog is geleverd. Mocht dit al het geval zijn, hetgeen klager
betwist,
dan is het dagblad te laat aan klager uitgereikt. Immers, ‘De Telegraaf’ is een ochtendkrant. Elke vrijdag ontvangen de lezers van ‘De Telegraaf’ ook het tijdschrift ‘Vrouw’. Dit tijdschrift is klager op 8 februari 2013 eveneens niet uitgereikt. Als
het
tijdschrift wel wordt uitgereikt, dan wordt dit de ene keer wel en de andere keer niet in plastic geleverd. In het tijdschrift zit altijd een cadeaubon en soms een cadeautje, maar deze worden er standaard uitgehaald. Volgens de directeur worden de
bijgevoegde cadeaus die niet op cel zijn toegestaan eruit gehaald en opgeslagen in klagers fouillering, maar klager heeft hiervan nooit bericht gekregen. Op zaterdag staat in de krant wat op vrijdag als cadeau bij het tijdschrift was gevoegd. Soms zijn
dit erg mooie cadeautjes.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: Klager heeft op afdeling 1H/I met toestemming van de directeur een wekkerradio laten invoeren. Deze wekkerradio heeft hij laten verzegelen. Kort daarna is hij overgeplaatst naar afdeling 1D/E, maar daar
mocht hij zijn wekkerradio niet meer op cel houden. In de cellen op unit 1 (afdeling voor Beheers Problematische Gedetineerden (BPG)) zijn weliswaar radio’s ingebouwd, maar op deze radio is enkel Duitse muziek te beluisteren. De radio heeft maar één
zender. Klager kon aldus geen radio meer luisteren, althans niet in de Nederlandse taal. Hierdoor is hij in zijn belangen geschaad. De wekker die klager van de inrichting kan lenen tikt, waardoor klager niet de slaap kan vatten. Klager mocht wel een
televisie op cel hebben. Het geluid van de televisie kan veel harder dan dat van klagers wekkerradio.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: Uit de afdelingsrapportage blijkt dat later op de dag (op 8 februari 2013) de krant en het
tijdschrift
aan klager zijn uitgereikt. Elke ochtend worden de kranten in de buitenbrievenbus van de inrichting gedaan. De kranten worden elke dag uit de brievenbus gehaald en door de facilitaire dienst voorzien van de namen van de geabonneerde gedetineerden.
Daarna worden de kranten aan het personeel van de verschillende afdelingen gegeven, die er vervolgens voor zorgen dat de kranten aan de gedetineerden worden uitgereikt. Op de afdeling ligt een lijst met namen van gedetineerden die zijn geabonneerd en
een krant verstrekt dienen te krijgen. Ook bijbehorende bladen zoals ‘Vrouw’ worden uitgereikt. Cadeaubonnen worden niet uit het tijdschrift gehaald. Wel worden bijgevoegde cadeaus die niet op cel zijn toegestaan, bijvoorbeeld cd’s, uit het tijdschrift
gehaald en in de fouillering van de betreffende gedetineerde opgeslagen. Daarvan wordt door de facilitaire dienst altijd een briefje opgemaakt. Van 8 februari 2013 bestaat een dergelijk briefje niet, waaruit kan worden opgemaakt dat niets uit het
tijdschrift is gehaald.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: Op de ‘gewone’ afdelingen van de BPG is een radio toegestaan. Klager is vanwege zijn gedrag teruggeplaatst naar een afdeling met een volledig individueel regime. Het is gedetineerden die verblijven op
deze
afdeling niet toegestaan een radio op cel te hebben. Dit is een huisregel. Een wekker is wel toegestaan en een gedetineerde kan desgewenst een wekker van de inrichting verstrekt krijgen. Op elke cel op unit 1 is een radio ingebouwd. Die radio’s kunnen
slechts een beperkt volume bereiken. Desgevraagd antwoordt de directeur dat gedetineerden op deze radio’s vier of vijf zenders kunnen beluisteren.

3. De beoordeling
Door en namens klager is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Klagers raadsvrouw heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep voorafgaande aan de zitting schriftelijk nader toe te lichten. De beroepscommissie acht zich op
basis van de stukken, hetgeen de raadsvrouw in haar schriftelijke reactie van
13 mei 2013 heeft aangevoerd en hetgeen klager ter zitting naar voren heeft gebracht, voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en ziet derhalve geen aanleiding voor de aanhouding van de behandeling van het beroep. Het aanhoudingsverzoek wordt
derhalve afgewezen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op basis van hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht, oordeelt de beroepscommissie dat de inrichting een met voldoende waarborgen omklede
procedure heeft ontwikkeld, ten einde te bewerkstelligen dat dagbladen en kranten (zo) adequaat en tijdig (als redelijkerwijs mogelijk) aan de geabonneerde gedetineerden worden uitgereikt.
Gelet hierop, in combinatie met de mededeling van de directeur dat uit de afdelingsrapportage van 8 februari 2013 blijkt dat aan klager later op die dag het dagblad en het bijbehorende tijdschrift zijn uitgereikt, acht de beroepscommissie het voldoende
aannemelijk dat klager op 8 februari 2013 ‘De Telegraaf’ en het bijbehorende tijdschrift ‘Vrouw’ heeft ontvangen. De beroepscommissie overweegt dat het van belang is dat dagbladen, zoals ‘De Telegraaf’, gelet op de aard en de inhoud ervan, tijdig
worden
uitgereikt. Nu ‘De Telegraaf’ van 8 februari 2013 op 8 februari 2013 aan klager is uitgereikt, is het dagblad naar het oordeel van de beroepscommissie tijdig uitgereikt.
Voorts overweegt de beroepscommissie dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op 8 februari 2013 bij het tijdschrift ‘Vrouw’ een cadeautje was gevoegd, dat hem niet is uitgereikt. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen in beroep is
aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Pbw kan in de huisregels van de inrichting worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de
inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen. In het
tweede lid van artikel 45 van de Pbw wordt bepaald dat de directeur de gedetineerde toestemming kan geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet verboden is ingevolge het eerste lid, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te
hebben voor zover zich dit verdraagt met het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid binnen de inrichting en/of het belang van de directeur ter zake zijn aansprakelijkheid voor de voorwerpen.

In de ministeriële Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (d.d. 24 juli 1998, nr. 705050/98/DJI), verder Model huisregels te noemen, wordt een en ander in paragraaf 4.5.1 nader uitgewerkt. In artikel 4.5.1.1 wordt een aantal verboden
voorwerpen vermeld en wordt het verder aan de directeur overgelaten om te bepalen welke overige voorwerpen hij, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 45, eerste lid, van de Pbw, op de lijst van verboden voorwerpen plaatst. In artikel
4.5.1.2 wordt een aantal toegestane voorwerpen vermeld en wordt het verder aan de directeur overgelaten om te bepalen welke andere voorwerpen hij, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 45 van de Pbw en artikel 4.5.1.1 van het Model
huisregels, op de lijst met toegestane voorwerpen plaatst. Tevens wordt de directeur de bevoegdheid gegeven in bepaalde (in het Model huisregels omschreven) gevallen de toestemming tot het houden van toegestane voorwerpen in te trekken.

In de praktijk kunnen zich derhalve ingeval van een verzoek tot het mogen houden van een bepaald voorwerp op cel drie situaties voordoen:
a. het voorwerp staat op de lijst verboden voorwerpen;
b. het voorwerp staat op de lijst van toegestane voorwerpen; en
c. het voorwerp staat op geen van beide lijsten.
Indien een gedetineerde klaagt over een weigering van de directeur toestemming te verlenen voor het op cel mogen houden van een voorwerp dat op de lijst met verboden voorwerpen voorkomt (geval a), klaagt de gedetineerde over de uitvoering van een voor
alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regeling. Tegen een dergelijke beslissing is in beginsel geen beklag mogelijk.
Indien een gedetineerde klaagt over de intrekking van een eerder gegeven toestemming voor het op cel mogen houden van een voorwerp dat voorkomt op de lijst met toegestane voorwerpen (geval b) is de gedetineerde ontvankelijk in zijn klacht en dient te
worden beoordeeld of de beslissing van de directeur redelijk en billijk is.
Indien een gedetineerde klaagt over de weigering van de directeur tot het geven van toestemming voor het op cel mogen houden van een voorwerp dat op geen van beide lijsten voorkomt (geval c), is de gedetineerde ontvankelijk in zijn klacht en dient te
worden beoordeeld of de beslissing van de directeur redelijk en billijk is.

De directeur heeft klager geen toestemming verleend om zijn wekkerradio op zijn cel (van afdeling 1D/E) te mogen houden. In artikel 4.5.1.1, aanhef en onder a, van de destijds op de BPG (unit 1) van de p.i. Vught geldende huisregels (versie: oktober
2011) staat – voor zover hier van belang – het volgende: ‘Het is u niet toegestaan onder uw berusting te houden: voorwerpen van dezelfde soort als de voorwerpen die deel uitmaken van de van rijkswege verzorgde inventaris van uw verblijfsruimte of de
gezamenlijke woon- en werkruimtes van u en uw medegedetineerden’. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat op alle cellen van unit 1 ingebouwde radio’s aanwezig zijn. Deze radio’s maken derhalve deel uit van de van rijkswege verzorgde
inventaris
van de cellen. Mitsdien is er sprake van een geval als hiervoor onder a. vermeld. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht gaat over de uitvoering van een voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden
geldende regeling. Hiertegen staat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw geen beklag open. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter derhalve vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Ten
overvloede overweegt de beroepscommissie dat klager desgewenst een wekker van de inrichting verstrekt kon krijgen. Indien klager een wekker krijgt verstrekt, maakt deze eveneens deel uit van de van rijkswege verzorgde inventaris van de cel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter gegeven op het beklag als vermeld onder b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag als vermeld onder b.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M. Boone en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 20 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven