Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0122/GA, 18 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/122/GA

betreft: [klager] datum: 18 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 april 2013, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord.
De directeur van de p.i. Grave heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en een nadere schriftelijke reactie op het beroep aan de beroepscommissie gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet (tijdig) verzenden van een klaagschrift aan de beklagcommissie;
b. het te laat reageren op een celoproep;
c. het niet (tijdig) uitreiken van de medicatie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft op 30 oktober 2012 een klaagschrift afgegeven aan een medewerker van de inrichting en aan de maandcommissaris. Dat klaagschrift is nooit aangekomen bij de beklagcommissie.
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager, die hartklachten had, heeft die betreffende dag een beloproep gedaan voor het personeel. Er werd pas na ongeveer 25 minuten op zijn oproep gereageerd. Het stoort klager dat de afdeling niet bijhoudt wanneer er door een gedetineerde gebeld
wordt.
Daardoor kunnen er immers levensgevaarlijke situaties ontstaan. Voordat het personeel op de oproep reageert, duurt het in zijn algemeenheid langer dan 10 minuten. De directeur zegt in zijn reactie dat het maar 19 minuten zou hebben geduurd, dat is ook
te lang. Klager had lichamelijke klachten en had eigenlijk direct een arts moeten kunnen spreken. Er was bij hem toen sprake van zuurstofinsufficiëntie in de linkerhartkamer. Klager heeft die avond geen arts gezien. Uiteindelijk is hij na twee dagen
overgebracht naar het ziekenhuis, waar een hartinfarct werd geconstateerd. Hem is daar toen medicatie voor voorgeschreven.
Ten aanzien van onderdeel c:
Ongeveer twee weken nadat klager een operatie had ondergaan is aan klager een keer de medicatie niet uitgereikt. Klager heeft daar de volgende ochtend om gevraagd en toen kreeg hij te horen dat deze medicatie al was geretourneerd naar de medische
dienst. Uiteindelijk kreeg hij zijn medicatie die dag pas om 10.00 uur uitgereikt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – schriftelijk – toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
De directeur acht niet aannemelijk dat klager op of rond 30 oktober 2012 een klaagschrift heeft doen versturen. Klager heeft dat klaagschrift pas later verzonden. Klager zou daarom alsnog niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag.
Ten aanzien van onderdeel b:
Op het moment dat klager een beloproep deed, was er voldoende personeel op de afdeling. In zijn algemeenheid wordt er binnen vijf tot tien minuten gereageerd op beloproepen. Er is geen registratiesysteem om de oproepen te registreren. Hierdoor is niet
exact te achterhalen hoe lang het geduurd heeft alvorens de beloproep is beantwoord. Hoewel klager een exact tijdstip noemt waarop hij op de bel zou hebben gedrukt, kan daaruit niet worden afgeleid dat niet binnen een adequate termijn zou zijn
gereageerd. De betrokken medewerker heeft verklaard dat de beloproep om 14.09 uur is beantwoord.
Ten aanzien van onderdeel c:
Bij de afdeling noch bij het SBT is iets bekend over het niet verstrekken van medicatie op 11 november 2012. Klager stelt dat hij daarover op 12 november 2012 zou hebben geklaagd bij het afdelingshoofd. Het afdelingshoofd bevestigt die verklaring van
klager niet. De enkele mededeling van klager dat hem toen geen medicatie is uitgereikt, is onvoldoende om het beklag gegrond te verklaren.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag is aangevoerd, kan
- voor zover een en ander is komen vast te staan - niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard met bevestiging van dat onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van onderdeel b:
De klacht betreft het tekortschieten in de zorgplicht van de inrichting ten opzichte van de gedetineerde. De beroepscommissie stelt vast dat er tussen het moment dat klager gebruik heeft gemaakt van de noodoproep en de reactie daarop door het
afdelingspersoneel enige tijd is verstreken. Klager stelt dat het ongeveer vijfentwintig minuten heeft geduurd alvorens er werd gereageerd, terwijl de directeur heeft verklaard dat er maximaal negentien minuten kunnen zijn verstreken. Wat er zei van de
juistheid van de door klager of de directeur genoemde tijdsduur, een wachttijd als door de directeur genoemd is in het algemeen al aan de lange kant, maar is in het geval van klager, gelet op zijn medische verleden en toestand, onaanvaardbaar te
noemen.
De inrichting is derhalve tekort geschoten in de zorg die de inrichting klager diende te bieden. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom ten aanzien van dit onderdeel niet in stand blijven en dit beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Gelet op de ernst van het verzuim acht de beroepscommissie in dit geval een tegemoetkoming van € 25,= op zijn plaats.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Klager heeft gemotiveerd aangegeven dat hem op 11 november 2012 geen medicatie is uitgereikt en dat de voorgeschreven medicatie hem pas op 12 november 2012, op eigen verzoek, is verstrekt. De directeur heeft deze stelling van klager niet weersproken en
de beroepscommissie acht de stelling van klager aannemelijk. Gelet daarop kan dit onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie eveneens niet in stand blijven en dient ook dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het vaststellen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de onderdelen b en c van het beklag, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart die onderdelen van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ter zake van de gegrond verklaring van onderdeel b van het beklag een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven