nummer: 13/182/GA, 13/272/GA en 13/924/GA
betreft: [klager] datum: 18 april 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de uitspraken van 14 januari 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Hoogvliet in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M. Schwab om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing om klagers eigen televisie, gedurende de hem opgelegde disciplinaire straf van drie dagen opsluiting op eigen cel, van zijn cel te verwijderen;
b. het feit dat klager niet in de gelegenheid is gesteld een bevestigingsonderzoek naar de uitslag van de bij hem afgenomen urinecontrole aan te vragen;
c. het feit dat klager, nu hij is afgestraft, niet meer in het juiste regime verblijft;
d. het feit dat klager stelselmatig niet wordt opgeroepen voor de arbeid, terwijl andere gedetineerden hele dagen mogen werken, dat klager daardoor hele dagen wordt ingesloten op cel en dat hij daarvoor geen compensatie krijgt;
e. het feit dat klager, ondanks een verzoek daartoe, niet in staat is gesteld zijn advocaat te bellen.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a, b. en e. ongegrond verklaard en heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder c. en d. op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. In de Pbw staat niet dat de eigen televisie van een gedetineerde tijdens een disciplinaire straf van cel mag worden gehaald.
Klager wilde bellen met zijn advocaat om zijn zaak te bespreken. Hiertoe had klager in de gelegenheid moeten worden gesteld.
Klager verblijft op een afdeling voor stelselmatige daders, maar hoort daar niet thuis. Tevens worden zijn verlofaanvragen niet in behandeling genomen en heeft de inrichting geen advies opgevraagd bij de reclassering in verband met een overplaatsing.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a, c. en e. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot andere beslissingen kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. In artikel 6, vierde lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen is bepaald dat een gedetineerde, bij de mededeling van de uitslag van het
herhalingsonderzoek, wordt gewezen op het recht op een bevestigingsonderzoek. Nu klager geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een herhalingsonderzoek te laten doen, is klager terecht niet in de gelegenheid gesteld een bevestigingsonderzoek
aan te vragen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie begrijpt dat klager klaagt over het feit dat hij stelselmatig niet wordt opgeroepen voor de arbeid, dat hij tijdens de arbeidsblokken wordt
ingesloten op cel en dat hij hiervoor niet wordt gecompenseerd. Dit betreffen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissingen, waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. De uitspraak van de
beklagcommissie zal derhalve in zoverre worden vernietigd en klager zal alsnog worden ontvangen in zijn beklag.
Klager verbleef ten tijde van het indienen van zijn klacht in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Hoogvliet, alwaar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Uit het verweerschrift van de directeur van 5 december 2012 maakt de
beroepscommissie op dat in het h.v.b. onvoldoende arbeid beschikbaar is om alle gedetineerde gehele dagen te laten werken en dat er om die reden een overzicht wordt bijgehouden om ervoor te zorgen dat gedetineerden in gelijke mate worden opgeroepen
voor
de arbeid. Gelet hierop, acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat klager in principe even vaak wordt opgeroepen voor de arbeid als andere gedetineerden. Het feit dat klager wordt ingesloten indien hij niet wordt opgeroepen voor de arbeid,
is naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk en onbillijk en evenmin in strijd met de Pbw, nu in artikel 21 van de Pbw is bepaald dat gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap zich tijdens de activiteiten waaraan zij niet
deelnemen, ophouden in hun verblijfsruimte. Uit het verweerschrift van de directeur blijkt voorts dat klager in de zeven dagen voorafgaande aan de indiening van het klaagschrift op 20 november 2012 op de werkdagen – op éen dag na, wegens transport –
loon dan wel een loonvervangende tegemoetkoming heeft ontvangen. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a, b, c. en e. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover die betrekking heeft op het beklag als vermeld onder d, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 18 april 2013
secretaris voorzitter