nummer: 12/3863/GA
betreft: [klager] datum: 18 juni 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 26 november 2013 van de beklagcommissie bij penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 april 2013, gehouden in p.i. Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, gehoord.
Klager, die met bijzonder beveiligd vervoer naar de zitting vervoerd zou moeten worden, is niet opgeroepen om deze zitting bij te wonen.
Klagers raadsvrouw heeft kort voorafgaand aan de zitting medegedeeld verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Zij heeft aangegeven dat zij, gelet op de inhoud van het beroepschrift, geen aanleiding ziet om ter zitting aanwezig te zijn.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. het afnemen van vier urinecontroles in één week, te weten op respectievelijk 1, 2, 5 en 10 september 2012;
b. het afnemen van drie urinecontroles in één week, te weten op respectievelijk 29 september, 5 en 10 oktober 2012;
c. het niet doorfaseren van klager en hem bij binnenkomst in de inrichting plaatsen in een individueel regime;
d. de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen in het kader van de plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/ maatschappelijk risico (GVM-lijst) in de periode van 1 juli 2012 tot 5 oktober 2012;
e. de voortduring van de tenuitvoerlegging van die hiervoor onder d genoemde maatregelen terwijl de beroepscommissie daarover een uitspraak heeft gedaan;
f. het niet tijdig informeren met betrekking tot de oplegging van toezichtmaatregelen in het kader van de plaatsing op de GVM-lijst;
g. de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen in het kader van de plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/ maatschappelijk risico (GVM-lijst) in de periode van 5 oktober 2012 tot 5 januari 2013
De beklagcommissie heeft het de onderdelen a tot en met f van het beklag ongegrond verklaard onderdeel g van het beklag gegrond verklaard. Ten aanzien van die gegrondverklaring is geen tegemoetkoming toegekend. Een en ander op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk toegelicht.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de onderdelen a en b:
Bij de onderhavige urinecontroles gold dat er bij klager steeds sprake was van de verdenking van fraude bij urinecontroles. Ook was er sprake van signalen over de mogelijke invoer van harddrugs. Ten slotte gold dat klager bij binnenkomst positief
scoorde op het gebruik van softdrugs. Klager heeft daarom een aantal urinecontroles gehad. In de eerste periode is er ook nog sprake geweest van urinecontrole omdat klager besproken werd in het multidisciplinair overleg (MDO). Die controle was op zich
niet noodzakelijk geweest, gelet op de eerdere controle. Klager is na enige tijd in de normale planning voor urinecontroles opgenomen.
Ten aanzien van onderdeel c:
Klager is in de inrichting binnengekomen en vervolgens in een individueel regime geplaatst. Dat is de gebruikelijke procedure. Na vier weken is bezien of klager in aanmerking kwam voor differentiatie.
Ten aanzien van onderdeel d:
Klager kwam binnen in de inrichting terwijl hij op de GVM-lijst stond. Daarnaast was hij naar Vught overgeplaatst in verband met een aantal incidenten in de locatie De Schie. Daarom is bij binnenkomst besloten de onderhavige toezichtmaatregelen op te
leggen.
Ten aanzien van onderdeel g:
De directeur geeft voorts aan te persisteren in hetgeen tegenover de beklagcommissie naar voren is gebracht.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Onweersproken is dat klager in de periode van 1 tot en met 10 september 2012 vier keer een urinecontrole heeft moeten ondergaan en dat één van die controles is uitgevoerd terwijl daarvoor geen aanleiding of noodzaak bestond. De beslissing om klager
voorafgaand aan het MDO een urinecontrole te laten ondergaan moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand
blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager heeft naar aanleiding van de verdenking van gebruik van verdovende middelen in de periode van 29 september 2012 tot 10 oktober 2012 drie keer een urinecontrole moeten ondergaan. Dat aantal is, mede gelet op de periode waarbinnen die controles
plaatvonden alsmede op de tussen de afzonderlijke controles gelegen tijdsduur, onvoldoende om te kunnen spreken van een stelselmatige controle op het gebruik van verdovende middelen. Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag is
aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ten aanzien van dit onderdeel van het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de onderdelen c, d, e, f:
Hetgeen in beroep ten aanzien van deze onderdelen van het beklag is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel g:
De beroepscommissie verstaat dat dit onderdeel van het beroep is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om géén tegemoetkoming toe te kennen.
De beroepscommissie kan zich verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Ook dit onderdeel van het beroep zal daarom ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onderdelen b tot en met g en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 juni 2013
secretaris voorzitter