Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0905/GB, 22 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02\905\GB

betreft: [klager] datum: 22 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 2 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, namens

[...], geboren [...] 1964, verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 april 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, op 21 juni 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 1 oktober 1997 gedetineerd. Op 16 januari 1998 werd hij vanuit het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) De Schie te Rotterdam.Vanuit hier werd hij op 2 februari 1998 overgeplaatst naar het h.v.b. Torentijd te Middelburg. Op 11 mei 1998 is hij opnieuw naar de l.a.a. De Schie overgeplaatst. Op 25 juni 1998 is hij op advies van de EBI-adviescommissie alspreventief gehechte in de EBI geplaatst. Op 26 oktober 2000 is op advies van de EBI-adviescommissie beslist klagers verblijf in de EBI te verlengen, waarna klager, die inmiddels onherroepelijk was veroordeeld, is geplaatst in degevangenis van de EBI. Bij beslissing van 18 april 2002 is klagers verblijf aldaar laatstelijk verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 242, 282, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 5september 2000. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 januari 2011.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Ten onrechte is besloten tot de verlenging van zijn verblijf in de EBI. Klager is geen lid van een criminele organisatie. Ook hoeft er niet gevreesd te worden dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken omdat hij niet zouwillen worden uitgeleverd aan België en/of Duitsland. Klager heeft in die beide landen niets te vrezen. Voor het feit in België is hij immers al gestraft en in de in Duitsland lopende strafzaak is hij geen verdachte maar slechtsgetuige.
Klager heeft tijdens zijn verblijf in de EBI langere tijd in een isoleercel verbleven waar vierentwintig uur per dag het licht brandde en waar hij continu onder cameratoezicht stond. Ook werd hij steeds weer gefouilleerd.
Klager heeft nooit getracht een mes in te voeren in een penitentiaire inrichting (p.i.). Klager werd in 1998 vanuit Breda via de p.i. De Schie overgeplaatst naar Middelburg. In die periode kreeg hij kleding toegezonden. Daar waren(ondermeer) te kleine schoenen bij. In die schoenen zat een mes. Klager was daar niet van op de hoogte. Mogelijk is dat er op last van het ministerie ingestopt. Klager heeft ook niet getracht te ontvluchten door zijn celraam tebreken. Dat gebeurde per ongeluk tijdens een voetbalwedstrijd. Bij het ministerie weet men heel goed dat de beschuldigingen tegen klager onterecht zijn. Klager is niet vluchtgevaarlijk en ook is hij niet agressief. De Nederlandsejustitie is geen justitie en ook de beroepscommissie doet haar werk niet naar behoren. Klager wacht inmiddels al vier jaar op een definitieve beslissing omtrent zijn detentie. De over klager opgemaakte rapportages zijn niet andersdan steeds weer herhalingen van dezelfde onjuistheden. Ook in de EBI wordt klager niet goed behandeld. In februari 2002 is hij in een isolatiecel geplaatst omdat hij het plafond van zijn cel zou hebben beschadigd. De voorzitter vande beklagcommissie heeft die schade bekeken. De schade aan het plafond van klagers verblijfsruimte was van dezelfde aard als de schade aan het plafond van de isolatiecel. Die schade had klager toch ook niet veroorzaakt. Verder heeftklager uit kwaadheid alleen zijn wastafel, twee glazen en het koffiezetapparaat kapot gemaakt. Hij heeft niet de hele celinventaris vernield. Klager verblijft inmiddels vier jaar in de EBI. Klager heeft eigenlijk geen vertrouwenmeer in de beroepscommissie. Hij spreekt de wens uit dat de commissie haar werk dit keer goed zal doen. Klager zit in de EBI vanwege feiten die hij niet gepleegd heeft.
Klager is niet vluchtgevaarlijk en hoort niet thuis in de EBI. In de afgelopen periode hebben zich geen gebeurtenissen voorgedaan die op ontvluchtingsplannen zouden duiden. Klager verblijft inmiddels al een jaar in permanenteafzondering. Dat is voor geen enkel mens goed. Dit wordt bevestigd door de psycholoog van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC). Deze psycholoog geeft in zijn brief van 18 april 2002 aan dat er slechts weinig alternatieven buitende EBI voor klager zouden zijn. Dat impliceert evenwel dat er dus wel alternatieven zijn. Klager heeft zich voor het bezoek van de psycholoog op 17 april niet omgekleed. Hij verbleef op dat moment in een afzonderingscel en daar maggeen "gewone" kleding worden gedragen. Waarom zou klager dan andere kleding aantrekken voor het bezoek van die psycholoog. Overigens is aan de psycholoog verzocht om klager alsnog te willen bezoeken maar dat is geweigerd. Deselectiefunctionaris heeft medegedeeld dat er niet alsnog psychologisch onderzoek zal worden gedaan. Reden zou zijn dat klager niet heeft voldaan aan het kledingvoorschrift. De gevolgde procedure ten aanzien van het advies van hetPSC verdient geen schoonheidsprijs. Nu de selectiefunctionaris een dergelijk advies kennelijk noodzakelijk heeft geacht, moet zo'n onderzoek daadwerkelijk plaatsvinden. Pas daarna kan (mede) aan de hand van het resultaat daarvanbeslist worden over de verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klager acht het in de EBI geldende regime in strijd met het bepaalde in de artikelen 3 en 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Hetgeen bijeen eerdere behandeling van een beroep tegen een verlengingsbeslissing daaromtrent is aangevoerd wordt onverkort gehandhaafd.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught is aangegeven dat klager gezien de redenen van zijn plaatsing in de EBI, de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de gepleegdedelicten, de daarmee samenhangende zeer ernstig geschokte rechtsorde en de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van een eventuele ontvluchting uit detentie, alsmede gelet op de lengte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, blijftbehoren tot de in de EBI behorende doelgroep.
Hierbij is mede gelet op de toelaatbaar verklaarde uitleveringsverzoeken van België en Duitsland. Bepaald is dat klager eerst aan België zal worden uitgeleverd.

3.3. In het selectieadvies van het PSC wordt het volgende vermeld. Het laatste half jaar is de situatie verslechterd. Klager weigert deelname aan activiteiten. Hij heeft veel klachten en blijft daarover permanent zijn ongenoegenuiten. Hij stelt zich hierin dwingend op, manipuleert en zet personeelsleden onder druk. Klager heeft een aantal lichamelijke klachten waarvoor hij een regelmatig beroep doet op de medische dienst van de inrichting. Klager verblijftop maatregel nog steeds in een individueel regime en zijn gedrag heeft geen aanleiding gegeven tot plaatsing in de groep. In het kader van de advisering omtrent de verlenging van de EBI-status is klager op 17 april 2002 bezocht dooreen psycholoog van het PSC. Bij aankomst bleek klager, verblijvend in de isoleercel, niet te willen meewerken aan de uitvoering van de kleedprocedures. Het geplande bezoek heeft daarop geen doorgang kunnen vinden. Er is daaromweinig toe te voegen aan de constateringen die gedaan zijn op 17 oktober 2001 bij gelegenheid van het eerdere verlengingsadvies. Klager blijft volharden in zijn slachtofferrol en zijn verzet tegen justitie. Hij is nauwelijksontvankelijk voor begeleiding van het personeel en er moet voordurend gezocht worden naar manieren om escalaties te voorkomen. Klager weigert zich neer te leggen bij de situatie en heeft zich vastgebeten in zijn verzet. Zorgelijk isdat klager inmiddels al bijna een jaar verblijft in een individueel regime. Gelet op zijn gedrag is begrijpelijk dat men het nog niet aangedurfd heeft hem in een groep (in de EBI) te plaatsen. In psychisch opzicht kan eenindividueel regime gedurende zo'n lange tijd echter slechts negatieve gevolgen hebben. Klager imponeert vanuit de rapportages nog steeds als een bijzonder kwade, gedreven en strijdbare man die het verblijf in de EBI beleeft alsuiterst onrechtvaardig en krenkend. De gedragsproblemen in detentie lijken vooral terug te voeren op de mede door zijn persoonlijkheid bepaalde wijze waarop klager zijn situatie beleeft. De situatie rond klager is het laatste halfjaar verslechterd. Er is sprake van escalatie van het manipulatieve gedrag. Er is op dit moment geen toegankelijkheid voor enig zorgaanbod vanuit de inrichting. Ondanks de negatieve berichten dient alles in het werk te wordengesteld om klager uit zijn isolement te halen. Voor klager zijn thans buiten de EBI weinig alternatieven voorhanden.

3.4. De selectiefunctionaris heeft klager op 12 april 2002 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord omtrent het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klager heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.5. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI laatstelijk aan de orde was in de vergadering van de adviescommissie EBI d.d. 18 april 2002.
Uit de ten aanzien van klager beschikbare informatie bleek, behalve klagers lidmaatschap van een criminele organisatie, dat hij moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Ter zake wordt het volgende bericht.
Klager is gedetineerd wegens het, met anderen, plegen van zéér ernstige, geruchtmakende delicten die de rechtsorde in ernstige mate hebben geschokt. Hij is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. Bovendienwordt hij van het plegen van zéér ernstige delicten in diverse andere Europese landen verdacht. In het verlengde daarvan zijn door de rechtbank te Breda de door België en Duitsland gevraagde uitleveringen toelaatbaar verklaard. Deverwachting is dat klager in deze landen met lange gevangenisstraf(fen) zal worden geconfronteerd. Hij zal worden uitgeleverd aan België.
Voorts bleek uit de beschikbare informatie nog het volgende.
Op 16 januari 1998 was sprake van aanwijzingen waaruit bleek dat klager voornemens was (met anderen) te ontvluchten uit het h.v.b. De Boschpoort te Breda, waarbij het de bedoeling was dat personeelsleden zouden worden gegijzeld.Klager zou hierin een centrale rol hebben vervuld. Bovendien zou klager reeds eerder vanuit dit h.v.b. hebben willen ontsnappen met behulp van een bezoekerspas.
Op 16 januari 1998 werd klager geplaatst op de l.a.a. van de p.i. De Schie te Rotterdam, van waaruit hij op 2 februari 1998 werd overgeplaatst naar het h.v.b. Torentijd te Middelburg. Op 11 februari 1998 meldde klager bij hetinrichtingspersoneel dat hij bij invoer kleding en sportschoenen had ontvangen die niet van hem waren. In de sportschoenen bevond zich een knipmes van 23-35 centimeter. Op 4 april 1998 sloeg klager zijn celraam in. Op 6 mei 1998 wassprake van ingekomen berichten volgens welke klager voornemens zou zijn geluidsapparatuur een telefoon en/of wapens de inrichting binnen te smokkelen. Op 11 mei 1998 werd hij, in afwachting van overplaatsing naar de EBI, geplaatstop de l.a.a. van De Schie. Op 25 juni 1998 is hij geplaatst in de EBI. Hij bleek bijzondere belangstelling te hebben voor de beveiliging en tot tweemaal toe trachtte hij de veiligheidsmaatregelen in de EBI te frustreren. In deperiode van januari 2000 tot juni 2000 manifesteerde hij zich als recalcitrant en grensverleggend, met name waar het de geldende regimesrichtlijnen betrof.
In de periode van juli 2000 tot oktober 2000 uitte hij dreigementen ten aanzien van diverse personen, onder wie een rechter. Hij gaf in dit verband aan dat hij buiten nog mensen kende die dit wel voor hem op zouden knappen.
Hij uitte in de periode van november 2000 tot april 2001 ook dreigementen ten opzichte van personeelsleden van de EBI. Hij stelde dat de directie en de inrichtingsarts schuldig waren aan de situatie waarin hij verkeert. Hierbij gafhij aan dat zij zullen boeten voor de dingen die zij hem, volgens hem, zouden hebben aangedaan. Op 2 april 2002 manifesteerde klager zich als zéér agressief; hij vernielde zijn complete celinventaris
Gelet op het vorenstaande is de veronderstelling gerechtvaardigd dat klager (beseft dat hij) niets meer te verliezen heeft, en in het verlengde daarvan, elke gelegenheid zal aangrijpen om te ontvluchten.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Gelet op het vorenstaande en op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de door klager gepleegde, zéér ernstige delicten, als gevolg waarvande rechtsorde in ernstige mate is geschokt, is beslist klagers verblijf in de EBI te handhaven.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager is wegens het plegen van zeer ernstige, maatschappelijk en publicitair gevoelige delicten, strafbaar gesteld in de artikelen 242, 282, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf vantwintig jaar. Daarnaast wordt hij verdacht van het plegen van ernstige delicten in andere Europese landen waarvoor België en Duitsland om uitlevering van klager hebben verzocht. Beide uitleveringsverzoeken zijn toelaatbaarverklaard.
De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande nog steeds aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Zij acht het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt. Zij concludeert danook dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt dan ook tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en,bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie nog dat het haar bij uitstek geïndiceerd lijkt dat, alvorens tot een eventuele volgende verlenging van klagers verblijf in de EBI wordt besloten, een gesprek tussen klager en depsycholoog van het PSC plaatsvindt en dat het naar aanleiding daarvan op te maken rapport bij de besluitvorming wordt betrokken.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven