Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0609/GA, 30 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/609/GA

betreft: [klager] datum: 30 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Yeniasci, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 februari 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 mei 2013, gehouden in de p.i. Hoogeveen, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Yeniasci, gehoord.
De directeur van de p.i. Grave heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het bedreigen van het personeel en omdat klager weigert geplaatst te worden op een meerpersoonscel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De disciplinaire straf is ten onrechte opgelegd. Klager is ondanks zijn psychische klachten op een meerpersoonscel geplaatst. Klager heeft alleen gezegd dat hij “iemand op zijn bek zou slaan” als hij in een meerpersoonscel zou worden geplaatst. De
directeur heeft hiervan gemaakt dat klager het personeel zou hebben bedreigd. In de schriftelijke mededeling is klagers geboortedatum verkeerd vermeld. Ook heeft hij twee schriftelijke mededelingen ontvangen. De tekst is hetzelfde, maar de
handtekeningen zijn verschillend. Klager verwijst daartoe naar kopieën van de schriftelijke mededelingen. Klager denkt dat sprake is van een vervalsing. De beslissing is niet zorgvuldig tot stand gekomen. Er is sprake van strijd met artikel 3 van het
EVRM en artikel 17 van de Pbw. Subsidiair voert klager aan dat de directeur had kunnen volstaan met een mildere straf. Klager verzoekt om vergoeding van de proceskosten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Op grond van artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedineerde die in een regime van algehele gemeenschap is geplaatst, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden
bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. In het geval van klager zijn er geen contra-indicaties voor plaatsing in een meerpersoonscel. Artikel 17 van de Pbw is niet van toepassing. Klager weigerde in
een meerpersoonscel geplaatst te worden en heeft het personeel bedreigd. Tijdens het horen heeft klager de bedreiging in het bijzijn van en in de richting van het personeel bevestigd. Klager heeft met zijn gedrag de orde en veiligheid in de inrichting
verstoord, zodat oplegging van een disciplinaire straf was gerechtvaardigd. De duur van de opgelegde straf is conform het beleid.

3. De beoordeling
Aan de beroepscommissie zijn door klager ten aanzien van de onderhavige disciplinaire straf ter zitting twee afschriften van de ambtsedig opgemaakte schriftelijke mededeling van 15 januari 2013 getoond, met daarop twee verschillende handtekeningen. De
beroepscommissie volstaat met te constateren dat een dergelijke gang van zaken onwenselijk is.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat klager geweigerd heeft mee te werken aan plaatsing in een meerpersoonscel. Die weigering is te kwalificeren als het weigeren te voldoen aan een opdracht van het personeel en in beginsel kan
daarvoor een disciplinaire straf worden opgelegd. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn als de directeur in redelijkheid niet tot zijn beslissing tot plaatsing op een meerpersoonscel had kunnen komen. Niet gebleken is dat ten aanzien van klager sprake is
van een contra-indicatie voor plaatsing op een meerpersoonscel. Derhalve is sprake van een weigering te voldoen aan een opdracht van het personeel.

Uit het ambtsedig opgemaakte schriftelijke verslag van 15 januari 2013 volgt dat klager heeft aangegeven dat hij “iemand op zijn bek gaat slaan” als hij in een meerpersoonscel wordt geplaatst. Naar het oordeel van de beroepscommissie volgt hieruit dat
klager in algemene termen een bedreiging heeft geuit, maar niet specifiek zijn bedreiging heeft gericht tegen het personeel. “Bedreiging personeel” ligt wel ten grondslag aan de beslissing van de directeur en is medebepalend geweest voor de hoogte van
de opgelegde straf. Nu sprake is van een bedreiging in algemene termen, evenzeer een schending van de orde en veiligheid in de inrichting en dus strafwaardig, maar in ernst minder dan een bedreiging van het personeel, had de directeur, hoe onwenselijk
deze bedreiging ook is geweest, met een lagere straf dan die is opgelegd, kunnen volstaan. Het beroep zal dan ook voor zover de disciplinaire straf de duur van vijf dagen te boven is gegaan, gegrond worden verklaard, de bestreden uitspraak zal in
zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 20, = voor de twee dagen die hij naar het oordeel van de beroepscommissie ten onrechte in de strafcel heeft
moeten doorbrengen.

In het beroepschrift is namens klager verzocht de directeur te veroordelen in de door klager gemaakte proceskosten. De Pbw kent de mogelijkheid van een veroordeling in de proceskosten niet en derhalve wijst de beroepscommissie dit verzoek van klager
af.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover het de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf betreft, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover de
disciplinaire straf de duur van vijf dagen te boven is gegaan, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 30 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven