nummer: 13/564/GA
betreft: [klager] datum: 7 juni 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.E. Bunge, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 14 februari 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De behandeling van het beroep stond aanvankelijk gepland op de zitting van de beroepscommissie van 12 april 2013. De beroepscommissie heeft op verzoek van klager en zijn raadsman, mr. R.A.E. Bunge, de behandeling van het beroep aangehouden, omdat
klager
op 12 april 2013 tevens voor de rechtbank diende te verschijnen. Vervolgens zijn klager, zijn raadsman en de directeur van de p.i. Grave (opnieuw) uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2013, gehouden in de p.i. Vught, te worden
gehoord. Klagers raadsman heeft bij brief van 3 mei 2013 laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft (wederom) verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Op 7 mei 2013 is telefonisch aan de raadsman meegedeeld dat
de mogelijkheid bestaat om het beroep voorafgaande aan de zitting schriftelijk nader toe te lichten. Van deze mogelijkheid heeft de raadsman geen gebruik gemaakt. De plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Grave, [...], heeft bij brief van 13
mei 2013 laten weten eveneens verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klager heeft in zijn brief van 5 mei 2013 zijn
beroep nader schriftelijk toegelicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van benzodiazepine.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij gedragsbeïnvloedende middelen heeft gebruikt. In ieder geval heeft hij dit niet bewust gedaan. Hij gebruikt alleen die
medicatie die hem door de inrichtingsarts wordt voorgeschreven. Mogelijk is er bij de verstrekking van de medicatie door het personeel een vergissing gemaakt. Ook is de kans aanwezig dat een medegedetineerde medicijnen heeft verwisseld. Tevens bestaat
de kans dat klagers lichaam ‘extra’ gevoelig is voor de door de inrichtingsarts voorgeschreven medicatie. Klager kan niet verantwoordelijk worden gesteld. Een sanctie vanwege drugsgebruik kan hem in redelijkheid niet worden opgelegd.
Klager heeft in zijn brief van 5 mei 2013 het volgende naar voren gebracht. Klager kreeg in de inrichting (p.i. Grave) trazolan/trazodon verstrekt. Een andere gedetineerde, die verbleef in de p.i. Vught, gebruikte dezelfde medicatie en heeft bij een
urinecontrole eveneens positief gescoord op het gebruik van benzodiazepine. Omdat het afdelingshoofd van het PPC van de p.i. Vught dit niet vertrouwde heeft hij onderzoek laten doen naar de medicatie. Daaruit is gebleken dat het gebruik van die
medicatie leidt tot een positieve uitslag van een urinecontrole.
De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter. De directeur benadrukt dat de medische dienst uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het gebruik van de voorgeschreven medicatie niet kan leiden tot
een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van benzodiazepine. De disciplinaire straf is derhalve terecht en conform het disciplinair beleid opgelegd.
3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.
De beroepscommissie heeft reeds eerder de behandeling van het beroep – aanvankelijk gepland op de zitting van 12 april 2013 – aangehouden. In het thans voorliggende aanhoudingsverzoek heeft de raadsman geen andere grond aangevoerd dan zijn eigen
verhindering. De raadsman heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het beroep voorafgaande aan de zitting schriftelijk nader toe te lichten. Klager zelf heeft het, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, kennelijk niet noodzakelijk
geoordeeld om ter zitting te verschijnen ten einde toe te lichten dat en waarom een aanhouding van de behandeling van het beroep geboden is dan wel ten einde zijn standpunt mondeling toe te lichten. Nu de beroepscommissie zich bovendien op basis van de
stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, ziet zij geen aanleiding voor de aanhouding van de behandeling van het beroep. Het aanhoudingsverzoek wordt derhalve afgewezen.
Klager heeft een disciplinaire straf opgelegd gekregen, omdat uit de uitslag van de op
13 september 2012 afgenomen urinecontrole blijkt dat klager positief heeft gescoord op het gebruik van benzodiazepine.
De afkapwaarde van benzodiazepine bedraagt 200 ng/ml. Indien uit de uitslag van een urinecontrole blijkt dat de waarde van benzodiazepine in de urine hoger is dan de afkapwaarde, is er sprake van een ‘positieve score’. Zowel uit de uitslag van de
urinecontrole (benzodiazepinewaarde is 693 ng/ml) als uit de uitslag van het herhalingsonderzoek (benzodiazepinewaarde is 649 ng/ml) blijkt dat klager positief heeft gescoord op het gebruik van benzodiazepine.
Bij een bevestigingsonderzoek, waarbij een andere onderzoeksmethode wordt gebruikt dan bij een herhalingsonderzoek, wordt in plaats van een afkapwaarde een bepalingsgrens gehanteerd. Op het uitslagenformulier worden alleen die stoffen en/of componenten
vermeld, waarvan de gemeten waarde boven de bepalingsgrens ligt. Op het uitslagenformulier van het bevestigingsonderzoek naar klagers urine worden nordiazepam (16 ng/ml) en oxazepam (155 ng/ml), hetgeen beide benzodiazepines zijn, vermeld. Gelet op het
vorenstaande acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat klager bij de urinecontrole van
13 september 2012 positief heeft gescoord op het gebruik van benzodiazepine. Op basis van de inlichtingen van de directeur, die navraag heeft gedaan bij de medische dienst, acht de beroepscommissie het eveneens voldoende aannemelijk geworden dat de
door
de inrichtingsarts aan klager voorgeschreven medicatie (trazolan/trazodon) geen benzodiazepine bevat. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden, op grond waarvan de directeur een nader onderzoek
had moeten instellen naar de uitslag van de urinecontrole dan wel naar de door de inrichtingsarts aan klager voorgeschreven medicatie. Eveneens is het de beroepscommissie niet gebleken dat de medicatie door het personeel verkeerd is uitgereikt.
Redelijkerwijs moet daarom worden aangenomen dat klager zelf deze medicatie, die hem niet vanwege de medische dienst was verstrekt, heeft gebruikt. De directeur heeft derhalve af kunnen gaan op de uitslagen van de urinecontrole, het herhalingsonderzoek
en het bevestigingsonderzoek en heeft in redelijkheid kunnen beslissen de bestreden disciplinaire straf op te leggen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M. Boone en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 7 juni 2013
secretaris voorzitter