nummer: 13/1676/SJZ
betreft: [klager] datum: 4 juni 2013
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 29x, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.C. Bekkering, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de jeugdzorginstelling Het Anker te Harreveld.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 29x Wjz van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde instelling, inhoudende de weigering om verzoeker met T. C. te laten telefoneren c.q. de beslissing om
verzoeker met T C. onder toezicht te laten telefoneren.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de toelichtingen op het verzoekschrift d.d. 30 mei 2013 en 31 mei 2013, het klaagschrift van 17 mei 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen namens de directeur van voormelde instelling van 30 mei 2013
en 3 juni 2013.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De standpunten van verzoeker en de directeur
Namens verzoeker is het verzoek als volgt toegelicht. Hij mag niet telefoneren met zijn vriend T. C. De gezinsvoogd zou binnen twee weken contact opnemen met het gezin van deze vriend om een afspraak/huisbezoek te plannen, een eerste veiligheidstaxatie
te maken en mogelijkheden te bespreken die verzoeker heeft om daar na zijn achttiende jaar terug te keren. Verzoeker wil zonder beperking (afgezien van de huisregels) en zonder aanwezigheid van anderen kunnen bellen met zijn vriend T. C. Het opheffen
van de beperking wordt nu afhankelijk gesteld van een nog uit te voeren huisbezoek en veiligheidstaxatie. Verzoeker heeft ongeveer twee maanden bij deze vriend en zijn moeder ingewoond. Uit niets blijkt van (enig vermoeden van) een veiligheidsrisico in
verband met het contact met vriend T.C. Op 30 mei 2013 heeft de raadsman verzoeker telefonisch gesproken. Verzoeker vertelde dat hij nog helemaal geen contact heeft gehad met T.C. Als reden noemde hij dat zijn mentor ziek is. Er is geen behandel- of
perspectiefplan en voor zover bekend geen behandeling anders dan het bieden van structuur. Verzoeker wordt op 18 juli 2013 meerderjarig. Zijn ouders noch verzoeker vinden het een optie dat hij weer thuis gaat wonen. Niet aangeduid is wat ‘rondom de
genoemde vriend’ schadelijk zou kunnen zijn voor verzoeker. Eerst was de voorwaarde van de gezinsvoogd contactherstel met de ouders. Dit heeft al lang plaatsgevonden. Daarna kwam de nieuwe voorwaarde van onderzoek. Enige concrete aanduiding dat contact
met vriend T. C. in het kader van een behandeling niet goed zou zijn, ontbreekt.
Namens de directeur is in de schriftelijke inlichtingen het volgende aangevoerd.
Op 23 mei 2013 heeft mede naar aanleiding van een klacht namens verzoeker een bespreking plaatsgevonden met de ouders, Bureau Jeugdzorg, Horizon en de raadsman. Een ieder was het eens dat eerst een risicotaxatie plaats zou moeten vinden rondom de
genoemde vriend van verzoeker alvorens er structureel contact is. Dit omdat er twijfels bestaan over de wenselijkheid van dit contact. De risicotaxatie zal plaatsvinden in de vorm van een gesprek, waarbij Bureau Jeugdzorg deze jongen in de
thuissituatie
gaat opzoeken. Tijdens het gesprek op 23 mei 2013 is wel toegezegd dat verzoeker daarvoor eenmaal telefonisch contact mag hebben met deze jongen onder begeleiding van een pedagogisch medewerker. Verwezen wordt naar de huisregels.
Verzoeker is op 24 april 2013 opgenomen op de gesloten afdeling. Aangezien jongeren acuut worden geplaatst op deze afdeling is er nooit vóór de opname een voorlopig plan. Het streven is om het voorlopig plan binnen tien dagen af te hebben. Vanaf de
opnamedatum was het moeilijk om contact te krijgen met verzoeker. De inrichting wist niet van zijn wensen. Hij heeft een keer aan een mentor gevraagd of hij mocht bellen met een vriend en legde zich direct neer bij de uitleg dat je aanvankelijk alleen
kan bellen met je ouders. De mentor dacht dat het hiermee was afgedaan. De vraag is nimmer aan een gedragswetenschapper gesteld en die heeft zijn wens ook niet kunnen behandelen. Alle jongeren hebben aanvankelijk na opname alleen contact met de ouders,
verzorgers en andere gezaghebbenden. Alleen als vóór de opname vernomen wordt dat een jongen met een bepaalde persoon geen contact mag hebben dan wordt dit vastgelegd als beperkende maatregel in het voorlopig perspectiefplan. De maatregel wordt niet op
voorhand standaard opgenomen. Bureau Jeugdzorg heeft terecht aangegeven dat zij zich moet verdiepen in deze casus en daarvoor tijd nodig heeft. Op 22 mei 2013 kreeg de gedragswetenschapper het verzoek via de vertrouwenspersoon van het AKJ of verzoeker
met zijn vriend mocht bellen. Op 23 mei 2013 heeft de gedragswetenschapper dit besproken in een trajectoverleg waar ouders en Bureau Jeugdzorg aanwezig waren. Uit dit overleg kwam naar voren dat hij één keer onder begeleiding mag bellen. De ouders en
Bureau Jeugdzorg hebben grond om terughoudend te zijn met het verlenen van toestemming voor dit contact en het is terecht dat er een veiligheidsonderzoek moet plaatsvinden vanuit Bureau Jeugdzorg. Gehoor is gegeven aan de wensen van de gezagsdragers.
Er
is sinds 23 mei 2013 wel sprake van een beperking in de contacten voor verzoeker, maar toegestaan is dat hij een keer mag bellen onder toezicht. Dit heeft de gedragswetenschapper aan het nieuwe voorlopige plan toegevoegd, maar dit moet nog worden
ondertekend door de ouders en Bureau Jeugdzorg. Van de instelling kan niet worden verwacht dat dit in het eerste voorlopige plan als beperkende maatregel is opgenomen, omdat zij tot 22 mei 2013 niet van het bestaan van de vriend wist. Doordat verzoeker
niet met de instelling in gesprek is gegaan over zijn wensen, wordt niet begrepen waarom hij door het AKJ, noch de advocaat gestimuleerd is om met de instelling in gesprek te gaan en vooral zijn argumenten toe te lichten. Opvallend is dat hij nu mag
bellen onder begeleiding, maar daarop geen aanspraak heeft gemaakt.
2. De beoordeling
Alleen indien sprake is van een beslissing van de directeur van een jeugdzorginstelling tot het opleggen van beperkende maatregelen als bedoeld de artikelen 29h, zesde lid, tweede volzin, 29o, derde lid, 29p, tweede lid, 29q, derde lid, en 29r, derde
en
vierde lid, dan wel de toepassing van artikel 29t of een beslissing aangaande verlof als bedoeld in artikel 29v Wjz kan daartegen op grond van de artikelen 29w, 29x en 29y Wjz bij de klachtencommissie van de instelling een klacht worden ingediend en om
schorsing worden gevraagd bij de voorzitter van de beroepscommissie.
Voor zover het verzoek gericht zou zijn tegen een beslissing van Bureau Jeugdzorg kan verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet in zijn verzoek worden ontvangen.
Voor zover het verzoek ziet op de weigering om verzoeker met zijn vriend T. C. te laten telefoneren overweegt de voorzitter dat uit de reactie van de instelling volgt dat een dergelijke beslissing niet is genomen en dat verzoeker derhalve op dit punt
niet kan worden ontvangen in het schorsingsverzoek.
Voor wat betreft de beslissing om verzoeker enkel onder toezicht te laten telefoneren met T. C. overweegt de voorzitter het volgende.
Uit artikel 29q Wjz volgt dat het hulpverleningsplan, onverminderd de huisregels, onder meer beperkingen van het telefoonverkeer kan bevatten.
Uit hoofdstuk 7.5 van de huisregels volgt dat het kan voorkomen dat de gedragswetenschapper, het afdelingshoofd of de gezinsvoogd telefoongesprekken met bepaalde mensen niet goed vindt voor de behandeling, terwijl dat niet in het perspectiefplan is
aangegeven en dat zij ook kunnen bepalen dat met het gesprek wordt meegeluisterd en dat hiervoor dezelfde regels gelden als vermeld in hoofdstuk 7.2 toezicht op bezoek.
Uit hoofdstuk 7.2 van de huisregels volgt dat medewerkers van de instelling mee mogen luisteren met gesprekken als in het perspectiefplan staat dat dit in het kader van de behandeling nodig is. Als het niet in het perspectiefplan staat en het toch
noodzakelijk is, kan de gedragswetenschapper samen met het hoofd behandeling daartoe beslissen. Deze maatregel mag dan maximaal zeven achtereenvolgende dagen worden toegepast, tenzij in die tijd het perspectiefplan is aangepast.
Uit de stukken en de toelichting van de directeur van de instelling kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de noodzaak om de maatregel langer dan zeven dagen te laten voortduren niet worden opgemaakt. Vaststaat dat de maatregel in het huidige
voorlopig perspectiefplan niet is opgenomen. Een nieuw voorlopig perspectiefplan moet nog worden ondertekend door ouders en Bureau Jeugdzorg. Derhalve is de onderhavige beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in strijd met de
hoofdstukken 7.2 en 7.5 van de huisregels en dient het verzoek om schorsing te worden toegewezen. De tenuitvoerlegging van deze beslissing van de directeur moet derhalve worden geschorst, in afwachting van de uitspraak van de klachtencommissie.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van het toezicht op verzoekers telefoongesprekken toe en schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur in afwachting van de uitspraak van de klachtencommissie. Zij verklaart voor
het overige verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 juni 2013
secretaris voorzitter