Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1065/GA, 28 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1065/GA

betreft: [klager] datum: 28 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift
van

de directeur van de locatie Westlinge te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak van 22 maart 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, en [...], juridisch medewerker, bij de locatie Westlinge.

Klager heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel ingaande op 10 oktober 2012 wegens fraude met een urinecontrole en de weigering om een haartest druggebruik te faciliteren/betalen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van
€ 413,74 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is niet gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag in verband met de oplegging van een disciplinaire straf, omdat uiteindelijk aannemelijk is geworden dat sprake was van bijzondere omstandigheden, met name het volgen van een dieet
waarbij veel water wordt gedronken, terwijl de uc in de avond is uitgevoerd. Het beroep is gericht tegen de gegrond verklaring van het beklag tegen de weigering om een haartest druggebruik te faciliteren en tegen de hoogte van de toegekende
tegemoetkoming.
Klager heeft, nadat een herhalings- en bevestigingsonderzoek had plaatsgevonden, vervolgens een haartest laten uitvoeren. Uit onderzoek is gebleken dat bij een haaranalyse niet het gebruik van alle stoffen kan worden aangetoond, met name wanneer er
sprake is van eenmalig gebruik van een stof. Beroep is aangetekend omdat de uitspraak voor gedetineerden de deur openzet om allerlei andere onderzoeken dan vermeld in de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) van
willekeurige laboratoria aan te vragen. Met deze uitspraak zou een gedetineerde die de in de Regeling vermelde meetinstrumenten niet voldoende vindt telkens om een haartest kunnen verzoeken en de inrichting zou dan verplicht zijn om deze te vergoeden.
Verzocht wordt om geen of een lagere tegemoetkoming toe te kennen.

Klager heeft in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt en daaraan toegevoegd dat de directeur het eens was dat er sprake was van bijzondere omstandigheden. Het zou juist zijn als de directeur de door de
beklagrechter
reeds fors gereduceerde tegemoetkoming aan klager zou toekennen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat in artikel 30 van de Pbw de bevoegdheid van de directeur is vastgelegd om door middel van een urineonderzoek het gebruik van verboden middelen en middelen waarvan het ongecontroleerde gebruik dient te worden
tegengegaan
te controleren. In de Regeling zijn de wettelijke eisen, waaraan bij de uitvoering van het urineonderzoek dient te worden voldaan, vastgelegd. De Regeling biedt een gedetineerde die twijfelt aan de uitkomst van het urineonderzoek het recht om een
herhalingsonderzoek en een bevestigingsonderzoek, als vermeld in artikel 6 en 7 van de Regeling, te laten uitvoeren. De beroepscommissie is van oordeel dat de procedure met betrekking tot de afname en controle van urine bij gedetineerden, zoals deze is
vastgelegd in de Pbw en de Regeling uitputtend is geregeld en met voldoende waarborgen is omkleed. Indien een gedetineerde van mening is dat de onderzoeken die hem op grond van de Pbw en de Regeling worden geboden niet volstaan, dient hij zelf de
kosten
te dragen van alternatieve onderzoeksmethoden. De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de weigering van de directeur om een haartest te faciliteren en de kosten daarvan te dragen derhalve niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt.
Nu de directeur heeft aangegeven dat geen beroep is ingesteld tegen de gegrondverklaring van de opgelegde disciplinaire straf zal de beroepscommissie dit punt buiten beschouwing laten.
Voor wat betreft de (hoogte van de) tegemoetkoming zal de beroepscommissie gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen deze matigen en aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 250,=, waarbij zij rekening heeft gehouden met de kosten van het
herhalings- en bevestigingsonderzoek, gederfde inkomsten, die door de directeur niet zijn betwist, en het door klager ondervonden ongemak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de weigering om een haartest te faciliteren en de hoogte van de tegemoetkoming. Zij vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag met betrekking tot de
weigering om een haartest te faciliteren alsnog ongegrond.
Zij kent klager met betrekking tot de ten onrechte opgelegde disciplinaire straf een tegemoetkoming toe van € 250,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven