Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0800/GA, 16 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/800/GA

betreft: [klager] datum: 16 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 4 april 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord Brabant Noord, locatie Grave te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2002, gehouden in de locatie Nieuw Vosseveld 2 te Vught, is gehoord klagers raadsvrouw mr. J. Serrarens. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvangeen gebruik gemaakt.
De directeur van voornoemde p.i. heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek tot toestemming voor het bijwonen van een terechtzitting van de bestuursrechter, waar een hem betreffende zaak zou worden behandeld.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De zitting waar klager naar toe wilde betrof een procedure tegen de intrekking van klagers WAO-uitkering. Die intrekking had voor hem ingrijpende gevolgen omdat hij en zijn gezin daardoor in geldnood kwamen. Hij wilde op de zittingvan de bestuursrechter een toelichting geven en eventuele vragen van de bestuursrechter beantwoorden. Klagers raadsvrouw is op de zitting van de bestuursrechter aanwezig geweest. Zij kon daar evenwel geen feitelijke vragenbeantwoorden. Klager had overigens geen uitnodiging voor de zitting. In de procedure is aangevoerd dat hier schending is van het bepaalde in artikel 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). De bestuursrechterheeft een voor klager negatieve beslissing genomen. Klager is voornemens deze zaak door te voeren tot en met het Europese Hof.
In deze zaak gaat het erom dat de directeur bij zijn afwijzing van klagers verzoek de verkeerde criteria heeft toegepast. De criteria die gelden voor verlof zijn van andere aard dan die welke van toepassing horen te zijn op deregeling van artikel 26 van de Pbw. Zo was de omstandigheid dat klager eerder betrapt was op druggebruik in dit geval niet relevant. Klager verzocht immers om begeleid "verlof". Hij zou in dat geval geen mogelijkheid hebben gehad omaan verdovende middelen te komen.

De locatie-directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 26, vierde lid van de Pbw stelt de directeur een gedetineerde in staat om onder door de directeur te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten, teneinde een gerechtelijke procedure bij tewonen. Daarbij geldt een aantal criteria. In klagers geval zijn de criteria genoemd in sub a en c in voormeld vierde lid van artikel 26 van de Pbw van belang. Artikel 26 lid vier onder a stelt dat de directeur verplicht is zijnmedewerking te verlenen aan een bezoek aan (onder meer) een rechter indien de gedetineerde krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor die rechter te verschijnen. Dat is hier niet het geval nu klager -zoals klagers raadsvrouwheeft aangevoerd- niet was opgeroepen om ter zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
Op grond van het bepaalde in artikel 26, vierde lid onder c van de Pbw moet de directeur de gedetineerde voorts in de gelegenheid stellen een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de gedetineerde bij het bijwonen van deprocedure een aanmerkelijk belang heeft en er tegen het verlaten van de inrichting daartoe geen overwegend bezwaar bestaat.
De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk dat klager een zodanig aanmerkelijk belang had als bedoeld in voornoemd artikel 26, vierde lid onder c van de Pbw, nu hij niet zelf opgeroepen was en zijn raadsvrouw ter zittingaanwezig zou zijn.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat, wat er ook zij van de overige aangevoerde bezwaren, niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur, gelet op alle belangen en omstandigheden, in strijd met de wet danwel onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie en het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. G. de Jonge en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven