Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0777/JA, 3 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/777/JA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.C. van Paridon, namens

[...], geboren op [1995], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 maart 2013 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2013, gehouden in de locatie Eikenstein te Zeist, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.C. van Paridon, en [...], directeur behandeling, en [...], jurist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het belemmeren van een adequate rechtsbescherming inzake het
op 8 oktober 2012 opgelegde ‘aangepast programma’ voor de duur van zeven dagen, vanwege betrokkenheid bij een incident op 6 oktober 2012.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is niet gericht tegen de oplegging van het ‘aangepast programma’, maar uitsluitend tegen het belemmeren van een adequate rechtsbescherming daartegen. Klager heeft na ontvangst van het programma op 9 oktober 2012 en daarna nog een aantal
keren
aan de groepsleiders gevraagd om zijn raadsman te mogen bellen, maar dat is hem telkens geweigerd omdat men eerst wilde zien wat ze met hem zouden gaan doen.
Klager heeft geen schriftelijke mededeling van de beslissing tot het opleggen van het ‘aangepast programma’ ontvangen. Hem is de maatregel wel mondeling meegedeeld en wel de inhoud van het programma gedurende zeven dagen uitgereikt. De schriftelijke
mededeling van het ‘aangepast programma’ bevat ook niet klagers handtekening: ‘[...]’. Klagers raadsman heeft bij de beklagcommissie gezegd dat het mogelijk is dat klager heeft geprobeerd hem te bellen. Het kantoor van klagers raadsman maakt gebruik
van
een externe telefoondienst, die alle inkomende telefoontjes opneemt en daarvan een telefoonnotitie per e-mail aan de betreffende raadsman stuurt. Klagers raadsman heeft echter geen telefoonnotitie van een telefoontje van klager van 9 oktober 2012
ontvangen. Klagers raadsman heeft op 10 oktober 2012 telefonisch met een groepsleider besproken dat klager niet aanwezig hoefde te zijn ter zitting van 11 oktober 2012. Er is toen niet gesproken over het ‘aangepast programma’ van klager, omdat klagers
raadsman daarvan op dat moment nog niet op de hoogte was. Pas op 11 oktober 2012 heeft klager zijn raadsman in het cellenblok van de rechtbank Rotterdam gesproken en op de hoogte kunnen stellen van het opgelegde ‘aangepast programma’. Diezelfde dag
heeft klagers raadsman om 11.51 uur de inrichting gevraagd de schriftelijke mededeling van de beslissing toe te zenden. Daaraan is pas 29 uur later voldaan.
Klager is door deze handelswijze van de inrichting ernstig in zijn belangen geschaad, omdat er geen gelegenheid meer was om nog tijdig een schorsingsverzoek in te kunnen dienen en voor het weekend een uitspraak daarop te kunnen ontvangen.

Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 6 oktober 2012 op grond van artikel 25 Bjj afgezonderd vanwege zijn betrokkenheid bij een incident op de groep. Bij de evaluatie van dit incident is het noodzakelijk gebleken om klager in het kader van zijn geestelijke ontwikkeling voor de
duur van zeven dagen in een aangepast programma, zoals bedoeld in artikel 23, derde lid, onder a, Bjj, te plaatsen. Het personeel maakt elke avond een overdracht. In het verweer bij de beklagcommissie is daaruit letterlijk geciteerd met taalfouten en
al. Volgens de overdracht is aan klager op 9 oktober 2012 de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het opleggen van ‘aangepast programma’ uitgereikt. Uit de overdracht van 9 oktober 2012 blijkt verder dat klager na insluiting om 16.30 uur op
zijn verzoek zijn raadsman heeft mogen bellen, maar dat laatstgenoemde toen niet bereikbaar was. Klagers raadsman heeft ter zitting van de beklagcommissie verklaard dat hij op 10 oktober 2012 heeft geprobeerd klager terug te bellen en dat dit niet is
gelukt. Vervolgens heeft op 10 oktober 2012 telefonisch contact tussen de groepsleiding en klagers advocaat plaatsgevonden over de vraag of klager aanwezig moest zijn bij de behandeling van een pro forma zitting op 11 oktober 2012. Klagers raadsman
heeft die vraag negatief beantwoord en dit is met uitleg aan klager doorgegeven. Op 11 oktober 2012 heeft klagers raadsman de groepsleiding gemeld dat hij enige dagen eerder om toezending van de schriftelijke mededeling van de maatregel heeft gevraagd.
Klagers raadsman was echter volgens het klaagschrift pas op 11 oktober 2012 op de hoogte van de maatregel. Hoe dat ook zij, op 11 oktober 2012 heeft de raadsman per e-mail verzocht om toezending van de beslissing, waaraan de volgende dag gevolg is
gegeven.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat klager, zoals hij stelt, op 9 oktober 2012 niet in de gelegenheid is gesteld om telefonisch contact met zijn raadsman op te nemen over het opgelegde ‘aangepast
programma’. In de overdracht van het personeel van 9 oktober 2012 staat immers vermeld dat klager die dag desgevraagd daartoe in de gelegenheid is gesteld, maar dat klagers raadsman toen niet bereikbaar was. Deze overdracht wordt op zich niet door
klager en zijn raadsman bestreden en de beroepscommissie heeft ook geen enkele aanleiding aan de juistheid van de overdracht te twijfelen. Verder heeft klagers raadsman volgens de overwegingen van de beklagcommissie ter zitting van de beklagcommissie
verklaard dat hij op 10 oktober 2012 heeft geprobeerd telefonisch contact met klager te zoeken, hetgeen de beklagcommissie heeft uitgelegd als een poging van de raadsman om klager terug te bellen. Dit is in beroep niet expliciet bestreden door klagers
raadsman. De verklaring van klagers raadsman ter zitting van de beroepscommissie dat hij bij de beklagcommissie heeft verklaard dat het mogelijk is dat klager heeft geprobeerd hem te bellen, maar dat hij geen telefoonnotitie van een telefoontje van
klager van 9 oktober 2012 heeft ontvangen van de externe telefoondienst waar zijn kantoor gebruik van maakt, is daartoe onvoldoende.

Verder is gebleken dat klagers raadsman in de ochtend van 11 oktober 2012 met klager heeft gesproken over het opgelegde ‘aangepast programma’, waardoor klagers raadsman in ieder geval vanaf dat moment een gemotiveerd schorsingsverzoek had kunnen
indienen. Voor het indienen van een schorsingsverzoek is het niet noodzakelijk dat een raadsman beschikt over de schriftelijke mededeling van de beslissing waartegen het schorsingsverzoek zich richt.

Het voorgaande in onderlinge samenhang en verband bezien is niet aannemelijk geworden dat de inrichting klager heeft belemmerd in het indienen van enig rechtsmiddel tegen het opgelegde ‘aangepast programma’.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof.dr. P.H. van der Laan en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven