Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1964/GA eindbeslissing, 17 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1964/GA-eindbeslissing

betreft: [ ] datum: 17 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Ppw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. G.E.M. Later, namens

[ ], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 14 juni 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij het detentiecentrum Zeist te Soesterberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klaagster, met bijstand van een tolk in de Engelse taal, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. G.E.M. Later, en [...],
plaatsvervangend vestigingsdirecteur en [...], afdelingshoofd.

Op 29 november 2012 heeft de beroepscommissie in een tussenuitspraak, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, de beslissing op het beroep aangehouden ten behoeve van een nadere toelichting door de directeur van het detentiecentrum op een
aantal onderdelen.
Op 20 december 2012 heeft de beroepscommissie de nadere toelichting van de directeur van genoemd detentiecentrum ontvangen. Klaagsters raadsvrouw mr. G.E.M. Later heeft bij brief van 1 februari 2013 een nadere reactie naar de beroepscommissie gezonden.
Voor de inhoud van de bestreden beslissing, de feiten en de standpunten verwijst de beroepscommissie naar voormelde tussenuitspraak.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. Nadere standpunten
Namens klaagster is bij brief van 1 februari 2013 de volgende toelichting gegeven.
Klaagster was in het aanmeldcentrum Schiphol ingesloten. Naast de ruimte waarin zij zich bevond zaten beveiligers die zicht hadden op wat zich in de ruimte voordeed. De raadsvrouw verwijst naar een fax van de IND van 30 januari 2013 waarin wordt
meegedeeld dat vrouwen in genoemd aanmeldcentrum verbleven in een algemene ruimte in een gemengde populatie voor grensgeweigerden. De beveiliging bestond uit cameratoezicht en toezicht van beveiliging direct buiten de wachtruimte. Dit toezicht wordt
uitgevoerd door een particulier beveiligingsbedrijf met toezichthoudende en dienstverlenende taken, zoals het verstrekken van eten en sigaretten.
Het IMMO-rapport (instituut voor mensenrechten en medisch onderzoek) van 24 augustus 2012 beschrijft onder meer het effect van de behandeling die klaagster in het detentiecentrum heeft ondergaan en is derhalve van belang voor deze zaak. Uit de
mededelingen van de directeur blijkt dat de inrichting wel op de hoogte was van psychische problemen van klaagster, maar niet is gebleken dat men met die gegevens wat heeft gedaan.
De raadsvrouw volhardt in haar standpunt dat klaagster vaginale visitatie heeft ondergaan.
Uit haar navraag bij het Psycho Medisch Centrum Parnassia te Den Haag is gebleken dat aldaar visitatie voorafgaande aan een plaatsing in een isoleercel normaal gesproken niet plaatsvindt. Waarom in een detentiecentrum, waar asielzoekers en andere
vreemdelingen verblijven, dit wel zou moeten plaatsvinden blijkt nergens uit.
Voor de toepassing van de visitatiemaatregel zijn een verzwaarde legitimatie en argumentatie nodig wanneer het kwetsbare personen betreft, aldus de raadsvrouw.

De directeur heeft bij brief van 17 december 2012 de volgende aanvullend informatie verstrekt.
Het aanmeldcentrum Schiphol is onderdeel van de IND en valt niet onder de verantwoordelijkheid van DJI, noch is het onderdeel daarvan. Het gaat hier wel om een gesloten setting waarbij de ingeslotenen op een afdeling verblijven met andere
vreemdelingen.
Het is niet altijd duidelijk welke mate van beveiliging wordt gehanteerd. In verband met de veiligheid van het personeel en de gedetineerden wordt iedereen die op transport vanuit het aanmeldcentrum komt gevisiteerd bij terugkomst in de inrichting.
Klaagster heeft zeven dagen in het aanmeldcentrum verbleven en er is geen continu toezicht op haar geweest.
Na het verschijnen van eerdergenoemd rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing (IST) is een nieuwe circulaire opgesteld, waarin wordt gesteld dat gedetineerden die afkomstig zijn van een instelling of inrichting buiten DJI zullen worden
gevisiteerd. Naar aanleiding van het toegepaste geweld bij klaagster is op 7 maart 2012 een schriftelijk verslag opgesteld. Er is geen officiële schriftelijke melding opgemaakt.

2. De beoordeling
Ten aanzien van a. het visiteren van klaagster op 7 maart 2012:
Klaagster is op 27 februari 2012 overgebracht naar het aanmeldcentrum Schiphol en zij is op 7 maart 2012 teruggeplaatst in het detentiecentrum Zeist. Klaagster is bij terugkomst in de inrichting op 7 maart 2012 gevisiteerd.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de
handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken. De beroepscommissie overweegt dat de directeur een zekere beleidsvrijheid toekomt bij de toepassing van deze bevoegdheid. In dit geval heeft
de directeur met het oog op de veiligheid het beleid in de inrichting zo ingevuld dat ingeslotenen structureel worden gevisiteerd na een verblijf van meer dan een dag in een aanmeldcentrum, in casu een inrichting of instelling buiten DJI, aangezien
niet
duidelijk is welke mate van beveiliging in een dergelijk centrum wordt gehanteerd.

De raadsvrouw heeft verwezen naar en een beroep gedaan op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM). De beroepscommissie overweegt dat uit deze jurisprudentie volgt dat “strip-searches” in
het
algemeen door degene die de strip-search ondergaat kunnen worden ervaren als ondermijnend voor zijn privacy en zijn waardigheid, met name wanneer de betreffende gedetineerde zich ook moet ontkleden in aanwezigheid van anderen en ongemakkelijke
houdingen
moet aannemen. Maar op zichzelf is zo’n behandeling in de ogen van het EHRM niet onrechtmatig. Een dergelijk onderzoek kan nodig zijn in verband met de veiligheid in de betreffende penitentiaire inrichting. Het onderzoek dient op een behoorlijke wijze
te worden uitgevoerd opdat er geen sprake is van onnodige leedtoevoeging. Daarbij geldt dat naarmate de inbreuk op de privacy door het onderzoek groter is, er een grotere terughoudendheid in acht moet worden genomen bij de toepassing van het
betreffende
controlemiddel (zie de uitspraak Frérot vs. Frankrijk, EHRM 12 juni 2007 70204/01).

Uit de stukken blijkt dat klaagster in het aanmeldcentrum Schiphol gedurende negen dagen op een afdeling met andere vreemdelingen heeft verbleven. Gelet op het feit dat klaagster aldus gedurende een relatief lange periode buiten de inrichting met een
aanmerkelijk aantal mensen in aanraking is gekomen, terwijl niet duidelijk is welke mate van beveiliging aldaar werd gehanteerd, kon de directeur in redelijkheid beslissen dat klaagster in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting bij
terugkomst gevisiteerd diende te worden. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld is er geen aanleiding voor het oordeel dat hier sprake is geweest van stelselmatige visitatie van klaagster. Bij dit oordeel speelt een rol dat niet gesteld of gebleken is
hoe vaak klaagster tijdens haar verblijf in het detentiecentrum is gevisiteerd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt verder dat het op 7 maart 2012 de bedoeling was dat klaagster door vrouwelijke personeelsleden gevisiteerd zou worden. Daarbij diende zij zich te ontkleden en een aantal kniebuigingen te maken. Er zou
geen sprake zijn van aanraken door de personeelsleden. De beroepscommissie overweegt dat deze procedure, gelet op het doel dat ermee wordt nagestreefd, in het algemeen moet worden aangemerkt als behoorlijk.

Klaagster weigerde echter mee te werken aan dit lichaamsonderzoek, ook nadat het personeel haar meerdere malen om haar medewerking had gevraagd. Met klaagster werd daarbij Engels gesproken. Vervolgens is aan klaagster uitgelegd dat als zij niet zou
meewerken het personeel haar kleding zou uitdoen en dat er dan ook in verband met de veiligheid mannelijke personeelsleden bij aanwezig zouden zijn. Op dat moment waren er geen andere vrouwelijke personeelsleden in dienst.
In opdracht van de toen aanwezige plaatsvervangend vestigingsdirecteur [...] heeft het afdelingshoofd klaagster nogmaals uitgelegd wat de consequenties zouden zijn van haar weigering mee te werken aan de visitatie. Klaagster zou dan namelijk worden
geplaatst in een afzonderingscel en daaraan voorafgaand zou zij gedwongen worden mee te werken aan visitatie. Omdat klaagster bleef weigeren mee te werken is zij door personeel ontkleed. Hierbij waren ook twee mannelijke personeelsleden aanwezig. Er is
op haar een beenklem toegepast. Volgens de directeur is er geen sprake geweest van vaginale visitatie. Wel heeft een vrouwelijk personeelslid klaagsters bilnaad geschouwd omdat klaagster weigerde de verzochte kniebuigingen te maken.

Nu klaagster geweigerd had mee te werken aan de reguliere visitatie bij terugkomst in de inrichting kon de directeur in redelijkheid beslissen klaagster in het belang van de orde en veiligheid van de inrichting de maatregel van afzondering op te
leggen.
Tevens kon van klaagster in redelijkheid verlangd worden dat zij meewerkte aan de visitatie die gewoonlijk voorafgaat aan plaatsing in een afzonderingscel. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat ook in andere penitentiaire inrichtingen
visitatie plaatsvindt voorafgaand aan een plaatsing in een afzonderingscel. De omstandigheid dat bekend was dat klaagster als vreemdelinge in de vreemdelingbewaring een problematische voorgeschiedenis had, en dus mogelijk als kwetsbare persoon diende
te
worden beschouwd, behoefde hieraan niet in de weg te staan. Bekend was immers dat klaagster in het verleden altijd, zij het onder protest, had meegewerkt aan visitaties bij terugkomst in de inrichting. Een trauma op dit gebied behoefde men dus niet te
verwachten. Bovendien had klaagster geen enkele reden gegeven voor haar weigerachtige houding. Het gegeven dat er twee mannelijke personeelsleden aanwezig waren bij de gedwongen visitatie brengt naar het oordeel van de beroepscommissie niet mee dat er
sprake is van een onbehoorlijke uitvoering van de visitatieprocedure, nu klaagster met nadruk is gewezen op de consequenties van haar weigering en er op dat moment geen andere, vrouwelijke personeelsleden beschikbaar waren. De beroepscommissie acht
niet
aannemelijk geworden dat klaagster vaginaal is gevisiteerd. Wel is haar bilnaad geschouwd, hetgeen de beroepscommissie een proportionele maatregel acht gelet op klaagsters weigering om kniebuigingen te maken.

Ten aanzien van het aanleggen van een beenklem bij klaagster, geldt het volgende.
Voldoende aannemelijk is dat klaagster op dusdanige wijze verzet heeft geboden tegen de visitatie dat het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen, zoals een beenklem, gerechtvaardigd was. Van het gebruikmaken van dit middel had echter een schriftelijk
verslag, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen, moeten worden gedaan. Een dergelijk verslag ontbreekt. Dit onderdeel van het beklag zal daarom op formele gronden alsnog gegrond worden verklaard. Aan
klaagster zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 15,=.

Van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM is echter naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake geweest. In zoverre onderschrijft de beroepscommissie het oordeel van de voorzitter van de beklagcommissie.

Ten aanzien van b. de ordemaatregel van 8 maart 2012 van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van c. de omstandigheden in de afzonderingscel:
De beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er urine op de vloer van de isolatiecel lag op het moment dat klaagster in die cel werd ingesloten. Klaagster is blijkens het medisch verslag op 8 en 9 maart 2012 meermalen
bezocht door mensen van de medische dienst. Bij geen van deze bezoeken heeft zij erover geklaagd dat de cel niet schoon was. Uit de aantekening in het medisch verslag dat zij zich zorgen maakte om haar papieren, maakt de beroepscommissie op dat zij wel
in staat was om te klagen. De directeur heeft meegedeeld dat klaagster dagelijks de gelegenheid is geboden om haar cel te reinigen, maar dat zij dat geweigerd heeft. Gelet hierop kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de
beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van d. de disciplinaire straf van 22 maart 2012 van één dag opsluiting in een strafcel:
Uit het rapport van 22 maart 2012 blijkt dat klaagster naar personeelsleden heeft gespuugd en personeelsleden heeft uitgescholden. Er was die ochtend een alarm voor een brandoefening. Alle gedetineerden moesten in veiligheid worden gebracht. Na afloop
van de oefening heeft klaagster naar personeelsleden gespuugd die haar naar haar cel begeleidden. Tijdens de evaluatie van het personeel van de ontruimingsoefening zocht klaagster herhaaldelijk luidkeels contact met het personeel via de intercom.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. voor wat betreft het aanleggen van een beenklem gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klaagster een
tegemoetkoming toekomt van € 15,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep onder b., c. en d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem Broos en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 17 april 2013
secretaris voorzitter

Naar boven