nummer: 13/214/GA
betreft: [klager] datum: 23 april 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 13 november 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) locatie Zwolle Zuid 1,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 5 maart 2013, gehouden in de p.i. Hoogeveen, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend. vestigingsdirecteur, bijgestaan door mr. J. Bootsma, landsadvocaat.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot uitsluiting van klagers deelname aan Terugdringen Recidive (TR).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht en hij legt zijn pleitaantekeningen over.
Het beklag betreft niet de algemene regelgeving maar heeft betrekking op de beslissing waarbij klager als TR-weigeraar wordt aangemerkt. Klager dient ontvankelijk te worden verklaard.
Klager had al eerder een TR-verklaring ondertekend en hij heeft de directeur bij brief van 15 augustus 2012 toestemming gegeven voor het opvragen van de benodigde gegevens. Het is klager niet toegestaan om op de nieuw te ondertekenen TR-verklaring een
verwijzing naar de brief van 13 augustus 2012 van het hoofd van het Coördinatiebureau Terugdringen Recidive (CBTR) op te nemen. In de voorwaarden van het TR-programma staat nergens dat dit niet mag. Klager heeft steeds aangegeven bereid te zijn om aan
TR deel te nemen. De directeur heeft om formele redenen klagers deelname aan TR geweigerd. Een verdergaande inbreuk op klagers privacy dan in genoemde brief van het hoofd CBTR is in strijd met artikel 8 EVRM. Klager heeft in de instemmingsverklaring de
zin, waarin hij toestemming geeft voor het opvragen van documentatie en uitwisseling van persoonsgegevens tussen reclassering, justitie en relevante derden doorgestreept. Klager is van mening dat de instemmingsverklaring ruimer is geformuleerd dan
hetgeen in de brief van 13 augustus 2012 wordt gesteld. Volgens klager is zijn wantrouwen gerechtvaardigd. Doordat hij als TR-weigeraar wordt aangemerkt komt klager al een half jaar niet in aanmerking voor detentiefasering. Klager wil een
tegemoetkoming.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De landsadvocaat legt zijn pleitnota over.
Deelname aan TR is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. De gedetineerde dient zich vooraf duidelijk uit te spreken dat hij aan het traject wil deelnemen door middel van ondertekening van de instemmingsverklaring. Voor het opvragen en uitwisselen van de
noodzakelijke documentatie is de toestemming van de betrokken gedetineerde nodig, want anders kan geen (zinvol) TR-traject worden opgestart. De gegevensuitwisseling zal moeten voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het gaat
alleen om gegevensuitwisseling in het kader van en voor zover nodig voor het TR-traject.
In het ‘Draaiboek Samenwerkingsmodel GW-3RO’ van november 2007 is ook vastgelegd dat ondertekening van de instemmingsverklaring vereist is voor deelname (blz.13). Het CBTR moet de regie over alle trajecten en over de voorwaarden waaronder zij
plaatsvinden kunnen behouden. Daarmee verhoudt zich niet dat gedetineerden zelf beperkingen kunnen aanbrengen, voorbehouden maken of voorwaarden stellen ten aanzien van hun medewerking. Dit is aan klager toegelicht. Naast de brief van 13 augustus 2012
heeft de trajectbegeleider TR in een gesprek met klager nog eens benadrukt dat de vertrouwelijkheid van zijn gegevens, zowel vanuit reclassering als vanuit gevangeniswezen, is geborgd. Betrokkenen hebben een beroepsgeheim dan wel zijn uit andere hoofde
tot geheimhouding verplicht en de gebruikte systemen zijn adequaat beveiligd. Ook vanuit de p.i. zijn meerdere gesprekken met klager gehouden. Daarin is aangegeven wat de gevolgen zijn van het niet ondertekenen van de instemmingsverklaring en is
geprobeerd de zorgen van klager weg te nemen. In de brief van 13 augustus 2012 is overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voldoende inzichtelijk gemaakt om wat voor gegevensverwerking het gaat. Klager kan zich daarop beroepen. De
directeur heeft de inspanningen verricht die in redelijkheid van hem kunnen worden verlangd en de directeur heeft in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen klager van deelname aan TR uit te sluiten.
De brief van klager van 15 augustus 2012, waarin hij toestemming geeft tot het opvragen van gegevens, zoals genoemd in de brief van hoofd CBTR van 13 augustus 2012 en de ondertekende instemmingsverklaring van 1 augustus 2012, waarin klager een zinsnede
heeft doorgehaald, kunnen tezamen niet als een instemmingsverklaring voor deelname aan TR worden beschouwd.
3. De beoordeling
Bij brief van 18 september 2012 heeft de directeur klager bericht dat hij zal worden uitgesloten van deelname aan het programma TR. Derhalve is sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw en de beroepscommissie zal klager
ontvankelijk
verklaren in zijn beklag.
Klager heeft een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een TR-traject. In de instemmingsverklaring van 1 augustus 2012 heeft klager de zinsnede: ‘ik daarom toestemming geef voor het opvragen van documentatie en uitwisseling van mijn
persoonsgegevens tussen reclassering, justitie en relevante derden’ doorgestreept. Klager is van mening dat deze zin te ruim is geformuleerd en voor meerdere uitleg vatbaar is.
De directeur heeft aan het hoofd CBTR gevraagd om aan klager toe te lichten welke persoonsgegevens in het kader van een TR-traject worden opgevraagd. Bij brief van 13 augustus 2012 is dit nader toegelicht. Klager heeft op 15 augustus 2012 toestemming
gegeven voor het opvragen van de in die brief vermelde gegevens, maar hij heeft geweigerd om een nieuwe instemmingsverklaring zonder de genoemde doorhaling te ondertekenen. Klager is bereid een nieuwe instemmingsverklaring te ondertekenen, maar hij wil
daarin een verwijzing opnemen naar eerdergenoemde brief van 13 augustus 2012. Dit is door de directeur afgewezen.
In het ‘Draaiboek Samenwerkingsmodel GW-3RO’ van november 2007 wordt de werkwijze voor een TR-programma beschreven en hierbij wordt een vaste werkwijze voor elke gedetineerde gevolgd. Voor deelname aan TR is een instemmingsverklaring vereist (blz. 13
van genoemd Draaiboek). De instemmingsverklaring maakt deel uit van een vaste werkwijze die door het gevangeniswezen en de reclassering is afgesproken. Alle taken voortvloeiend uit het Samenwerkingsmodel dienen georganiseerd, gecoördineerd en bewaakt
te
worden door het CBTR. Daarmee verhoudt zich niet dat individuele gedetineerden zelf beperkingen kunnen aanbrengen, voorbehouden maken of voorwaarden stellen ten aanzien van hun medewerking.
De beroepscommissie is van oordeel dat het opvragen en uitwisselen van noodzakelijke documentatie ten behoeve van een TR-traject niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De vertrouwelijkheid van klagers gegevens zijn zowel vanuit reclassering als vanuit
gevangeniswezen gewaarborgd en dit is ook zo met klager gecommuniceerd.
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de directeur zich voldoende moeite heeft getroost om klager te laten deelnemen aan een TR-programma, alsook is vanwege de inrichting ruimschoots gecommuniceerd wat de gevolgen zouden
kunnen
zijn bij het niet tekenen van de door de inrichting gebruikelijkerwijs gehanteerde instemmingsverklaring.
Gezien het voorgaande kan de beslissing van 18 september 2012 waarin klager wordt uitgesloten van deelname aan een TR-programma, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten,
voorzitter, mr. U.P. Burke en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 23 april 2013
secretaris voorzitter