nummer: 12/3944/JA
betreft: [klager] datum: 23 april 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens
[...], geboren op [1991], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 4 december 2012 van de beklagcommissie bij het Forensisch behandelcentrum Amsterbaken (hierna: Amsterbaken) te Amsterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2013, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) de Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, is klagers raadsman gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van Amsterbaken heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet doen van een verlofaanvraag ten behoeve van klager door de directie van Amsterbaken.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en ter zitting is dit als volgt nader toegelicht.
Voor zijn komst naar Amsterbaken verbleef klager in Rentray. Omdat er daar voor klager geen verdere behandelmogelijkheden waren is hij, mede in het kader van toekomstige resocialisatie, overgeplaatst naar Amsterbaken. In Rentray was alles ten aanzien
van klagers verlofaanvraag in gang gezet. Bij zijn komst in Amsterbaken werd aan klager medegedeeld dat alles opnieuw getoetst zou gaan worden en dat alle risicotaxaties opnieuw gedaan zouden worden. Niet is gebleken dat Amsterbaken bij Rentray om
nadere informatie ten aanzien van klager heeft gevraagd. Alle eerder gemaakte afspraken, waarin betrokken de uitspraak van de rechtbank, werden in een keer teniet gedaan. Klager heeft veel duidelijkheid en structuur nodig. Vanuit Amsterbaken had daar
rekening mee gehouden moeten worden. Amsterbaken is te kort geschoten in het verloftraject ten aanzien van klager. Tot op heden heeft klager geen verlof gehad.
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht en is verwezen naar het eerder gevoerde verweer.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Op 29 november 2011 heeft de directeur van j.j.i. Rentray een aanvraag ingediend bij de Staatssecretaris (DJJ, afdeling IJZ) voor een verlofmachtiging ten behoeve van klager. Op 31 januari 2012 is klager overgeplaatst naar Amsterbaken.
Op 22 maart 2012 heeft klagers raadsman een brief gezonden naar IJZ met het verzoek om klager het proefverlof te verlenen gelet op de verlofaanvraag van Rentray.
Op 16 april 2012 heeft Amsterbaken IJZ schriftelijk bericht gelet op het incident van 6 februari 2012, naar aanleiding waarvan klager een correctieplaatsing heeft gekregen, verlof nog niet wenselijk te achten. Ook op 15 april 2012 blijkt er een
incident
te zijn geweest naar aanleiding waarvan klager wederom een correctieplaatsing heeft gehad. Op 24 april 2012 heeft klager een klaagschrift ingediend tegen het niet doen van een verlofaanvraag ten behoeve van klager door de directie van Amsterbaken.
Op 11 december 2012 heeft de beklagcommissie klager op grond van artikel 65, eerste lid, onder m, Bjj en artikel 65, tweede lid, Bjj ontvankelijk verklaard in zijn beklag en het beklag ongegrond verklaard.
Allereerst wordt opgemerkt dat alleen beklag openstaat tegen beslissingen als genoemd in artikel 65 Bjj. Aangaande verlof staat ingevolge artikel 65, eerste lid onder g, Bjj beklag open tegen de beslissing tot beperking of intrekking van verlof.
Artikel 65, eerste lid, onder m, Bjj bepaalt dat de jeugdige bij de beklagcommissie beklag kan doen over enige andere hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van
een
bij of krachtens deze wet of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.
Het tweede lid bepaalt dat met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij
het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.
Deze bepaling roept de vraag op of er een recht op verlof bestaat.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, Bjj kan de directeur met machtiging van de Minister een jeugdige die in een inrichting verblijft in de gelegenheid stellen de inrichting te verlaten bij wijze van verlof.
In het vijfde lid van dit artikel wordt mogelijk gemaakt daaromtrent nadere regels te maken.
Gelet op de tekst van artikel 30 Bjj lijkt de bedoeling van de wetgever dat er (voor strafrechtelijk geplaatste jeugdigen) geen absoluut recht op planmatig verlof bestaat.
De nadere regelgeving op grond van artikel 30, vijfde lid, Bjj is gegeven in het Verloftoetsingskader j.j.i.’s. Ten tijde van de beklagprocedure was het Verloftoetsingskader justitiële jeugdinrichtingen van 26 maart 2010 geldend. Hierin is het volgende
opgenomen:
5. Bij een positief besluit op de verlofaanvraag wordt de verlofmachtiging verleend door het hoofd van de afdeling Individuele Jeugdzaken namens de Staatssecretaris van Justitie.
5.1 Een verlofmachtiging is geldig voor de duur van een halfjaar (art 31-33 Bjj). Voor de verlenging van een bestaande machtiging is een positieve evaluatie van het verlof nodig. De directeur stuurt IJZ een maand voor het verlopen van de termijn een
evaluatie en een nieuwe aanvraag op grond waarvan de machtiging kan worden verlengd.
Een machtiging blijft geldig zolang het verlof waartoe is gemachtigd geen andere functie of geen andere doelstelling heeft gekregen in het behandeltraject dan bij de initiële aanvraag is aangegeven. Wanneer het verlofplan wijzigt dient een herziene
aanvraag te worden ingediend.
De Staatssecretaris van Justitie kan aan het verstrekken van de machtiging voorwaarden verbinden. Een machtiging wordt verleend aan de directeur van de j.j.i. waar de jeugdige verblijft. Dientengevolge is de machtiging alleen geldig zolang de jeugdige
in de betreffende j.j.i. verblijft. Bij een overplaatsing blijft de machtiging zes weken geldig. In deze periode krijgt de ontvangende j.j.i. de gelegenheid om het verlofplan over te nemen of aan te passen. In beide gevallen dient een nieuwe machtiging
te worden aangevraagd. In het geval van overname van het verlofplan kan worden verwezen naar dat eerdere plan.
5.3 Indien een machtiging geldig is, behoudt de directeur het recht (artikel 30, eerste lid, Bjj) om verlof tijdelijk niet toe te staan, bijvoorbeeld indien hij inschat dat er sprake is van onaanvaardbare risico’s, politieke en/of media gevoeligheden
of
wanneer de jeugdige incidenten heeft veroorzaakt. De duur van de verlofmachtiging wordt door het tijdelijk niet toestaan van het verlof niet opgeschort. Van het tijdelijk niet toestaan van het verlof dient de inrichting melding te maken in de
verlofevaluatie.
Gelet op al het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien moet geconcludeerd worden dat tegen de beslissing van de directeur van een j.j.i. om geen verlofmachtiging aan te vragen geen beklag open staat.
Ook indien door of namens de Minister wel een machtiging tot verlof aan de directeur van Rentray zou zijn verleend, zou ten gevolge van de -door klager zelf verzochte- overplaatsing naar Amsterbaken door de directeur van Amsterbaken een nieuwe
machtiging moeten worden aangevraagd voordat die directeur verlof zou mogen verlenen.
Ook in deze situatie zou tegen de beslissing van de directeur van Amsterbaken om geen verlofmachtiging aan te vragen geen beklag open hebben gestaan.
De beroepscommissie komt daarmee tot het oordeel dat klager niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in zijn beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, dr. F. Boer en mr. drs. T.A.M. Louwe, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 23 april 2013
secretaris voorzitter