Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0403/GA, 15 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/403/GA

betreft: [klager] datum: 15 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 januari 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. R.I. van Haneghem, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. M. de Reus, en de
juridisch
medewerker van de p.i. Krimpen aan den IJssel, [...].
De beroepscommissie heeft, gebruikmakend van haar bevoegdheid ex artikel 69, derde lid, van de Pbw in verbinding met artikel 64, vierde lid, van de Pbw, bij brief van 26 maart 2013 de reclassering, regiokantoor Rotterdam-Dordrecht, verzocht om binnen
twee weken nadere inlichtingen te verschaffen. De reclassering heeft niet gereageerd.
Op 26 maart 2013 is namens de directeur, op verzoek van de beroepscommissie, het advies van het Openbaar Ministerie overgelegd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag (met kenmerk IJ-2012-001322) betreft:
a. het niet voortvarend handelen van de trajectbegeleider met betrekking tot klagers TR-traject, in de periode die vooraf is gegaan aan de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof;
b. de beslissing van de directeur van 14 november 2012 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 28 februari 2012 afgestraft. Hij kwam met ingang van 30 mei 2012 in aanmerking voor detentiefasering. Op grond van het ‘Draaiboek
samenwerking Gevangeniswezen en Reclassering’ dient uiterlijk in de zesde week na de veroordeling een selectiebeslissing te worden genomen door de selectiefunctionaris, waarbij dan reeds sprake dient te zijn van een re-integratieplan van de
reclassering. Klager is eerst 28 augustus 2012 bezocht door de reclassering. Op 12 en 28 november hebben testen plaatsgevonden. Aan klager is pas in februari 2013 de door de reclassering geïndiceerde CoVa+-training aangeboden. Hem is meegedeeld dat hij
eerst vijf maanden deze training dient te volgen alvorens hij in aanmerking komt voor verlof en detentiefasering. Vast staat dat niet tijdig en adequaat is gehandeld door de reclassering. De termijnen uit het draaiboek zijn in ruime mate overschreden,
waardoor klagers detentiefasering grote vertraging heeft opgelopen. Deze vertraging dient voor rekening van de directeur te komen. De directeur is immers (functioneel) verantwoordelijk voor de uitvoering van TR-trajecten en voor het handelen van de
trajectbegeleider. De trajectbegeleider dient ervoor te zorgen dat gedetineerden tijdig door de reclassering worden bezocht en dat de gedragsinterventies volgens de planning worden uitgevoerd. Dit is in klagers geval niet gebeurd.
De verlofaanvraag van klager is (onder andere) afgewezen, omdat klager nog een CoVa+-training moest volgen en omdat klager geen identiteitsbewijs had. Klager heeft in de zomer van 2012 een nieuw identiteitsbewijs gekregen. De training is klager niet
aangeboden, waardoor hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij deze training niet heeft gevolgd. Verzocht wordt beide beroepen gegrond te verklaren en klager voor beide beroepen een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur is weliswaar verantwoordelijk voor de uitvoering van TR-traject, maar is daarbij sterk afhankelijk van de reclassering. In klagers
geval heeft het behoorlijke tijd geduurd voordat het reclasseringsadvies is opgesteld en voordat hem de CoVa+-training is aangeboden. De inrichting kan in een dergelijk geval niet meer doen dan de reclassering regelmatig rappelleren om zo spoedig
mogelijk een rapport op te stellen dan wel om zo spoedig mogelijk de geïndiceerde training aan te bieden. De inrichting rappelleert de reclassering regelmatig en ook in klagers geval is de reclassering meermalen gerappelleerd. De inrichting heeft niet
meer mogelijkheden om de reclassering te dwingen actie te ondernemen. De inrichting kan bij het uitblijven van een rapport van de reclassering de detentiefasering van klager niet zelfstandig opstarten, omdat daarvoor echt een reclasseringsadvies
noodzakelijk is. Ook kan de inrichting niet zelf een training aan klager aanbieden. Nu de inrichting alles heeft gedaan wat in haar macht lag, kan zij niet verantwoordelijk worden gehouden voor de vertraging. Waar de zeggenschap ophoudt, eindigt immers
de verantwoordelijkheid.
Op 26 maart 2013 heeft de juridisch medewerker het advies van het Openbaar Ministerie overgelegd. Voorts heeft de juridisch medewerker op 26 maart 2013 bericht dat het identiteitsbewijs van klager op 16 november 2012, aldus nadat de directeur klagers
verlofverzoek heeft afgewezen, in de inrichting is binnengekomen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Klager is op 28 februari 2012 afgestraft en heeft in april 2012
getekend
voor deelname aan het programma terugdringen recidive (TR). Op 28 augustus 2012 is hij bezocht door een medewerker van de reclassering. Op 18 september 2012 heeft de reclassering een re-integratieplan opgesteld, waarin is geadviseerd klager te laten
deelnemen aan een CoVa+-training. Op 12 en 28 november 2012 is klager getest voor deelname aan die training. In februari 2013 is de training van klager van start gegaan.

De beroepscommissie is, mede bezien in het licht van artikel 2, tweede lid, van de Pbw, van oordeel dat het onwenselijk is dat klager, die in april 2012 heeft getekend voor deelname aan het TR-traject, eerst op 28 augustus 2012 (vier maanden later) is
gezien door een medewerker van de reclassering en dat de, in het re-integratieplan van 18 september 2012, door de reclassering geïndiceerde CoVa+-training eerst in februari 2013 (vijf maanden later) aan klager is aangeboden. Hierdoor is klagers
TR-traject – en daarmee samenhangend – zijn detentiefasering aanzienlijk vertraagd. De vraag is of de directeur verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze vertraging.

De directeur is verantwoordelijk voor de (adequate) uitvoering van TR-trajecten van de in zijn inrichting verblijvende gedetineerden. In het verlengde hiervan is de directeur ook (functioneel) verantwoordelijk voor de werkzaamheden en het handelen van
de TR-begeleider. Het feit dat een deel van de voorbereiding en de uitvoering van de TR-trajecten wordt verricht en gecoördineerd door medewerkers van de reclassering doet hier niet aan af. Echter, dit leidt er wel toe dat de directeur voor de
uitvoering van de TR-trajecten in aanzienlijke mate afhankelijk is van de reclassering. Daarbij komt dat de directeur slechts beperkte mogelijkheden tot zijn beschikking heeft om de reclassering aan te sporen, indien, zoals in klagers geval, een
reclasseringsrapport (te) lang uitblijft of de geïndiceerde gedragstraining niet tijdig wordt aangeboden. Daarnaast heeft de directeur niet de middelen tot zijn beschikking om, bij het uitblijven van actie van de reclassering, vanuit de inrichting de
door de reclassering geïndiceerde trainingen aan gedetineerden aan te bieden. De beroepscommissie wijst er op dat de directeur voor de uitvoering van TR-trajecten weliswaar verantwoordelijk wordt gehouden, maar voor de uitvoering in hoge mate
afhankelijk is van de reclassering en geen bevoegdheden ter beschikking heeft om de reclassering ter zake aanwijzingen te geven.
Op basis van hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat de directeur de reclassering regelmatig heeft gerappelleerd en aangespoord, allereerst om een reclasseringsadvies omtrent
klager op te stellen en vervolgens om de in dat reclasseringsadvies geïndiceerde training aan klager aan te bieden. Gelet hierop, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur heeft gedaan hetgeen binnen zijn bereik lag en hetgeen in redelijkheid
van hem kon worden verlangd. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur heeft op 14 november 2012 klagers verzoek om algemeen verlof afgewezen, omdat het OM negatief heeft geadviseerd, klager veel drugsgerelateerde
rapporten heeft ontvangen, klager geen geldig legitimatiebewijs heeft en klager nog geen CoVa+-training heeft gevolgd. De in het advies van het OM genoemde gronden voor afwijzing van de verlofaanvraag (ernst van het delict, risico van ongewenste
slachtofferconfrontatie en vrees voor herhaling en maatschappelijke onrust) kunnen zonder nadere feitelijke onderbouwing daarvan de afwijzing van de verlofaanvraag niet rechtvaardigen. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat het klager niet kan
worden tegengeworpen dat hij ten tijde van zijn verlofaanvraag de geïndiceerde CoVa+-training (nog) niet had gevolgd, nu aan klager, die reeds in april 2012 heeft getekend voor deelname aan TR, eerst in februari 2013 de CoVa+-training is aangeboden.
Echter, wel reden voor afwijzing van de verlofaanvraag zijn de rapporten die klager zijn aangezegd wegens drugsgebruik. Uit de door de directeur overgelegde stukken blijkt dat klager zowel bij de op 12 juli 2012 afgenomen urinecontrole als bij de op 17
augustus 2012 afgenomen urinecontrole positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs. Uit het drugsontmoedigingsbeleid van 1 oktober 2008 blijkt dat het eerstvolgende verlof van een gedetineerde, die voor de tweede keer in een periode van drie
maanden softdrugs heeft gebruikt, wordt ingetrokken. Voornoemde omstandigheid vormt naar het oordeel van de beroepscommissie een contra-indicatie voor verlofverlening. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 onder c. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daarbij komt nog dat, gelet op de inlichtingen van de directeur,
onvoldoende is komen vast te staan dat klager, ten tijde van de afwijzende beslissing van de directeur, in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs. Het niet in het bezit zijn van een geldig legitimatiebewijs kan naar het oordeel van de
beroepscommissie, gelet op de in Nederland geldende identificatieplicht – vastgelegd in artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht – en op artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, reden zijn om een verlofaanvraag af te wijzen.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 15 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven