Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0330/GA en 13/0332/GA, 11 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/330/GA en 13/332/GA

betreft: [klager] datum: 11 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam

en

van [...] verder te noemen klager, ingediend door klagers raadsman mr. M. de Reus,

gericht tegen een uitspraak van 24 januari 2013 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn klager en mr. R.I. van Haneghem, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. M. de Reus, verschenen en gehoord. De
plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, [...], is niet ter zitting verschenen, maar is tijdens de zitting, in aanwezigheid van klager en mr. R.I. van Haneghem, telefonisch door de beroepscommissie gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, hangende het onderzoek naar klagers betrokkenheid bij de mishandeling van twee medegedetineerden en in verband met de handhaving
van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 30,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 24 juni 2012 heeft zich een ernstig incident voorgedaan in de recreatiezaal, waarbij twee gedetineerden (O. en W.) gewond zijn geraakt. Het
incident is niet waargenomen door het personeel. Wel zijn O. en W. door het personeel gehoord en daarvan zijn twee gespreksverslagen opgemaakt. De directeur heeft, vanwege de privacy van de andere gedetineerde, ervoor gekozen die verslagen
geanonimiseerd aan te leveren bij de beklagcommissie. Dit heeft de beoordeling bemoeilijkt en is voor de beklagcommissie reden geweest het beklag gegrond te verklaren. Daarom zijn in beroep de verslagen alsnog volledig overgelegd. Gedetineerde W. heeft
verklaard dat klager hem een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Uit camerabeelden blijkt dat klager vlak na het incident haastig van de recreatiezaal kwam lopen. Gelet hierop, is het voor de directeur aannemelijk dat klager betrokken was bij het
incident. Echter, omdat dit niet onomstotelijk is komen vast te staan en omdat de directeur nog nader onderzoek wilde doen naar klagers betrokkenheid, is aan klager een ordemaatregel opgelegd. Dit onderzoek heeft bestaan uit het horen van het personeel
en gedetineerden, het bekijken van camerabeelden en het houden van celinspecties. Uiteindelijk is de ordemaatregel niet omgezet in een disciplinaire straf. Voorafgaande aan de oplegging van de ordemaatregel is klager in de gelegenheid gesteld zijn kant
van het verhaal te vertellen. Als het echt zo is dat klager, zoals hij stelt, het incident heeft waargenomen en daarbij op geen enkele wijze betrokken was, dan had hij dat aan de directeur moeten vertellen. Dit heeft hij niet gedaan. Desgevraagd
antwoordt de directeur dat er geen sprake is geweest van een strafoverplaatsing.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het opleggen van de ordemaatregel was niet noodzakelijk ter handhaving van de orde en veiligheid. Klager is niet betrokken geweest bij het
incident. Klager wordt in de verklaring van O. in het geheel niet genoemd, terwijl W. heeft verklaard dat hij door klager is geslagen. Nu deze verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan, moeten deze tegen elkaar worden weggestreept. Uit de
camerabeelden kan niet worden opgemaakt dat klager betrokken is geweest bij het incident. Als de directeur wel van oordeel is dat klager betrokken is geweest bij het incident, had hij een disciplinaire straf moeten opleggen. Klager is reiniger en was
op
het moment van het incident de douches, vlakbij de recreatiezaal, aan het schoonmaken. Omdat bij een eerder incident alle aanwezigen naar de isolatiecel zijn overgebracht, is klager deze keer snel weggelopen. Desgevraagd antwoordt klager dat hij heeft
gezien wat er is voorgevallen, maar dat hij dit niet aan de directeur heeft verteld. Klager is ook niet door de directeur in de gelegenheid gesteld dit te vertellen. De ordemaatregel is opgelegd, omdat de directeur nader onderzoek wilde doen naar
klagers betrokkenheid. Nergens blijkt uit dat de directeur, na oplegging van de ordemaatregel, nader onderzoek heeft gedaan. De directeur heeft klager naar aanleiding van het incident voorgedragen voor overplaatsing. Die overplaatsing is op 3 juli 2012
gerealiseerd. Tot zijn overplaatsing heeft klager in de afzonderingscel verbleven. Vanwege deze overplaatsing en ordemaatregel is klagers detentiefasering met acht maanden vertraagd. Nu klager zeven dagen in de afzonderingscel heeft verbleven, wordt
verzocht klager een tegemoetkoming van € 70,= toe te kennen. Tevens wordt verzocht klager een tegemoetkoming toe te kennen vanwege de vertraging van zijn detentiefasering.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het door de directeur ingediende beroep, gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag door de beklagcommissie, overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel blijkt dat aan klager,
in verband met de orde en veiligheid, een ordemaatregel is opgelegd, hangende het onderzoek naar zijn betrokkenheid bij de mishandeling van medegedetineerden O. en W. De beroepscommissie is, gelet op de in beroep overgelegde (niet-geanonimiseerde)
verklaring van gedetineerde W, waarin klager wordt genoemd als dader en gelet op de in beklag overgelegde (geanonimiseerde) verklaringen van gedetineerden W. en O, waarin in ieder geval staat dat klager ten tijde van het incident aanwezig was op de
recreatiezaal, van oordeel dat de directeur – mede gezien de ernst van het incident – in redelijkheid heeft kunnen beslissen aan klager een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel op te leggen, teneinde een onderzoek te kunnen doen naar
klagers betrokkenheid bij het incident.

De beroepscommissie overweegt dat een ordemaatregel, in verband met het doen van onderzoek naar de betrokkenheid van een gedetineerde bij een incident, dient te worden beëindigd zodra het onderzoek is afgegrond en indien de betrokkenheid van de
gedetineerde bij het incident niet (voldoende) is komen vast te staan. Uit de stukken blijkt dat klager tot aan zijn overplaatsing naar de locatie Torentijd te Maastricht op 3 juli 2012 in de afzonderingscel heeft verbleven. De aan klager opgelegde
ordemaatregel heeft aldus zeven dagen geduurd. Gelet op de inlichtingen van de directeur acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat de directeur, na oplegging van de ordemaatregel, daadwerkelijk onderzoek heeft gedaan naar klagers
betrokkenheid bij het incident. Echter, de beroepscommissie is van oordeel dat een periode van zeven dagen voor het doen van onderzoek in dit geval niet verklaarbaar is, gelet op de aard van het door de directeur uitgevoerde onderzoek. Een periode van
drie dagen voor het doen van het hiervoor omschreven onderzoek kan in dit geval als toereikend worden beschouwd. De directeur heeft ter zitting (telefonisch) meegedeeld dat na het onderzoek niet kon worden vastgesteld dat klager betrokken is geweest
bij
het incident en derhalve bestond er voor de directeur onvoldoende aanleiding om klager disciplinair te straffen. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur de ordemaatregel na drie dagen had moeten beëindigen. Immers,
het is de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat het in verband met de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was de ordemaatregel, tot aan klagers overplaatsing, te laten voortduren. Die beslissing moet dan ook als onredelijk en onbillijk
worden aangemerkt.
Gezien het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren voor zover de ordemaatregel drie dagen heeft geduurd, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond
verklaren. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur ongegrond verklaren voor zover de ordemaatregel langer dan drie dagen heeft geduurd en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, met wijziging van de gronden, bevestigen.

Ten aanzien van het door klager ingediende beroep, gericht tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming (€ 30,=) overweegt de beroepscommissie het volgende. Nu de ordemaatregel naar het oordeel van de beroepscommissie vier
dagen te lang heeft geduurd, kan de beroepscommissie zich niet verenigen met de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming. Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden
vernietigd. De beroepscommissie zal aan klager een hogere tegemoetkoming toekennen, namelijk € 40,=. De beroepscommissie zal klager geen tegemoetkoming toekennen wegens de vertraging van zijn detentiefasering. Immers, klager kon op grond van artikel
18,
eerste lid, onder a, van de Pbw bij de selectiefunctionaris een verzoekschrift indienen strekkende tot overplaatsing naar een (zeer) beperkt beveiligde inrichting. Tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek had op grond van artikel 72, eerste lid,
van
de Pbw beroep open gestaan bij de beroepscommissie. Niet gebleken is dat klager deze procedure heeft gevolgd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond voor zover de ordemaatregel drie dagen heeft geduurd, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond voor zover de ordemaatregel langer dan drie dagen heeft geduurd en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en kent aan klager een hogere tegemoetkoming toe, namelijk € 40,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 11 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven