nummer: 13/526/GV
betreft: [klager] datum: 4 april 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 februari 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat klager een openstaande strafzaak heeft. Uit navraag is gebleken dat klager op 22 april 2013 dient te verschijnen voor de politierechter van de
rechtbank
Noord-Nederland, locatie Leeuwarden in verband met een op 27 september 2011 gepleegde vernieling van slippers en/of het bekrassen van de wanden van zijn cel. Weliswaar mag een gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet
verwikkeld zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de einddatum van de detentie nog zou kunnen verschuiven, maar de enkele omstandigheid dat er een openstaande strafzaak is die wordt behandeld gedurende de detentie is niet voldoende voor het
afwijzen van de verlofaanvraag. Blijkens de toelichting op artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) dient de selectiefunctionaris te onderzoeken of de einddatum van de detentie door de openstaande zaak nog
kan verschuiven. In dit geval betreft de openstaande zaak een feit van geringe ernst, waarvoor klager reeds disciplinair gestraft is (twee dagen opsluiting in eigen cel), gepleegd anderhalf jaar voordat klager zijn verlofaanvraag heeft ingediend.
Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de openstaande zaak zal leiden tot een verschuiving van klagers einddatum.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit de stukken van de inrichting is gebleken dat klager enkele openstaande strafzaken heeft. Eén van de openstaande strafzaken heeft betrekking op een door klager gepleegde
vernieling (artikel 350 Sr). De einddatum van klagers detentie staat derhalve niet vast, hetgeen een contra-indicatie voor verlofverlening vormt.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket, vestiging Arnhem-Leeuwarden heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening, mits aan verlofverlening de voorwaarde wordt verbonden dat klager zijn met het CJIB getroffen betalingsregeling
blijft nakomen.
De politie gaat akkoord met het opgegeven verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en vier maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Klager heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Aansluitend dient hij (eventueel) diverse vervangende hechtenissen
van
in totaal dertig dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 19 december 2013.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling komt een gedetineerde in aanmerking voor algemeen verlof indien zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit
artikel mag een gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet verwikkeld zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.
Klagers openstaande strafzaak betreft een op 27 september 2011, in een politiecel, gepleegde vernieling van slippers en/of het bekrassen van de wanden van de cel. De directeur van de penitentiaire inrichting Leeuwarden heeft klager hiervoor een
disciplinaire straf van twee dagen opsluiting op eigen cel opgelegd. Uit het beroepschrift blijkt dat deze strafzaak op 22 april 2013 zal worden behandeld door de politierechter bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
De beroepscommissie constateert dat de directeur van de inrichting, gelet op de toelichting bij artikel 14 van de Regeling, dient te onderzoeken of de einddatum van de detentie door een openstaande (straf)zaak nog kan verschuiven. Nu dit niet is
onderzocht, acht de beroepscommissie het onredelijk dat de Staatssecretaris de verlofaanvraag heeft afgewezen enkel om de reden dat de openstaande strafzaak mogelijk zou kunnen leiden tot een verschuiving van klagers einddatum. Voorts overweegt zij
dat,
hoewel de uitkomst van de zaak onbekend is, het, gelet op de aard van het ten laste gelegde feit, de tijd (anderhalf jaar) die is verstreken sinds de pleegdatum en het feit dat het OM, dat de vervolging heeft ingesteld, wel positief heeft geadviseerd
ten aanzien van klagers verlofaanvraag, onaannemelijk is dat deze openstaande strafzaak nog zal leiden tot een verschuiving van de einddatum van klagers detentie.
Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris dient te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de bestreden beslissing zal
worden
vernietigd en de Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Aan klager wordt geen tegemoetkoming toegekend.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 april 2013
secretaris voorzitter