Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0316/TP, 30 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/316/TP

betreft: [klager] datum: 30 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 6 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 17 februari 2002 verlengd tot en met 17 mei 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 26 juni 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 21 augustus 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Marwei teLeeuwarden.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 28 januari 2002 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog nietgerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met verlenging van de passantentermijn. De rechter heeft uitgesproken dat klager zo spoedig mogelijk in een kliniek behandeld dient te worden. De overheid legthet probleem van de lange wachttijden neer bij de tbs-gestelden. Klager is sinds 21 augustus 2001 geen gedetineerde meer maar een gewoon Nederlands staatsburger. Klager behoort weer alle rechten terug te krijgen want zijn straf ziter al lang op. Klager hoort niet in het h.v.b. en wordt er niet beter van. Hij krijgt geen hulp in het h.v.b. Klager wil tot zijn plaatsing in vrijheid gesteld worden, eventueel met een enkelband en onder afstaan van DNA, endesnoods in een vrijere gevangenis geplaatst worden.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager is tijdig gehoord en de verlengingsbeslissing is tijdig aan klager uitgereikt. Het beroep zal formeel ongegrond zijn.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een gewone afdeling vanhet h.v.b. verblijft, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Een medische verklaring is opgevraagd en zal worden nagezonden.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 13 maart 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Groningen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 17 februari 2002 tot en met 17 mei 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 30 mei 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven