nummer: 02/595/TP
betreft: [klager] datum: 17 juni 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 12 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 31 maart 2002 verlengd tot en met 28 juni 2002.
2. De feiten
Klager is bij rechterlijke uitspraak d.d. 24 januari 2001 veroordeeld tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden, welke op 28 maart 2001 is aangevangen. Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 17 september 2001is bevolen dat klager alsnog van overheidswege zal worden verpleegd omdat klager zich niet heeft gehouden aan de hem gestelde voorwaarden.
De terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs) van klager is aangevangen op 2 oktober 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huisvan bewaring (h.v.b.) Het Schouw te Amsterdam.
De Minister heeft besloten tot plaatsing van klager in het Centrum voor Forensisch- Psychiatrische Behandeling Oldenkotte te Rekken. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De verlenging van de passantentermijn tot en met 28 juni 2002 is te lang. Klager verblijft al sinds maart 2001 in een h.v.b. Uit de brief van de Minister blijkt dat klager waarschijnlijkpas in 2003 aan de buurt is. Volgens prof. Seegers is er geen gevaar voor recidive of een gevaar voor de maatschappij aanwezig. Prof. Seegers zag ook geen aanleiding om klager te plaatsen in een tbs-kliniek. Het zou wenselijk zijnindien klager in vrijheid zou worden gesteld. Klager is niet gehoord door de BSD en het is hem onduidelijk waarom de beslissing wordt genomen om klager niet met voorrang te plaatsen in een tbs-inrichting. Klager heeft de bestredenbeslissing ontvangen op 4 maart 2002.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager is tijdig op 21 februari 2002 gehoord met het oog op de beslissing tot verlenging van de passantentermijn. Het hoorverslag dateert van 21 februari 2002 en de verlengingsbeslissing is tijdig bij brief van 11 februari 2002 (deberoepscommissie leest hiervoor in plaats: 26 februari 2002) meegedeeld en uitgereikt, volgens klager op 4 maart 2002. Het beroep zal formeel ongegrond zijn.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 6 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een gewone afdeling inhet h.v.b. verblijft, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 8 april 2002 is klager momenteel geschikt om in een h.v.b. te verblijven.
4. De beoordeling
Door klager is gesteld dat hij terzake van de bestreden beslissing niet zou zijn gehoord. Uit het zich bij de stukken bevindende hoorformulier tbs-passanten blijkt dat klager tijdig op 21 februari 2002, vóór het verstrijken van depassantentermijn, is gehoord door de eerste medewerker van het BSD van h.v.b. Het Schouw. Bij brief van 26 februari 2002 is de verlengingsbeslissing tijdig aan klager meegedeeld en uitgereikt, volgens klagers eigen mededeling op 4maart 2002. Derhalve is voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, BVT neergelegde hoor- en informatieplicht.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Uit de medische verklaring d.d. 8 april 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Amsterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment zodanig was dat klager geschikt was om te verblijven in een h.v.b.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 31 maart 2002 tot en met 28 juni 2002 niet in strijd is met de wet.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
02/595/TP
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 juni 2002.
secretaris voorzitter