nummer: 02/956/GV
betreft: [klager] datum: 4 juli 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 mei 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Namens de Minister is aangegeven dat er sterke aanwijzingen zijn dat een algemeenverlof grote risico’s met zich mee zal brengen. In dit verband is aangehaald dat klager enige tijd in een extra beveiligde inrichting (e.b.i.) heeft verbleven. Volgens klager is dit gegeven niet relevant; het is al weer twaalf jaargeleden dat hij in de e.b.i. zat. In zijn vorige detentie heeft klager het laatste deel van zijn straf in een penitentiaire open inrichting (p.o.i.) verbleven. Hij hield zich keurig aan de afspraken en keerde steeds op tijd terugvan verloven. Hij verrichtte buiten de p.o.i. werkzaamheden voor de gemeente Zandvoort/Heemstede (plantsoenen en onderhoud). Ook hier hield hij zich keurig aan de afspraken en waren er nooit problemen.
In zijn huidige detentie heeft klager zich altijd positief opgesteld. Het was ook niet voor niets dat hij in aanmerking kwam voor een baan in de keuken. Zo’n baan brengt toch meer risico’s met zich mee door de groterebewegingsvrijheid die je daardoor binnen de inrichting hebt.
Klager wijst op de rapportage van de inrichting en de reclassering. Uit de laatste rapportage komt naar voren dat het slecht gaat met zijn dochter. Zij is door haar moeder in de steek gelaten, bij familie ondergebracht en heeftthans contact met het riagg omdat zij het allemaal niet meer aankan.
Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de Minister bij zijn beslissing met name heeft gelet op klagers verleden.
De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij de behandeling van een verlofaanvraag wordt een inschatting gemaakt van de risico’s die aan een mogelijk verlof verbonden zijn. Het verlenen van bewegingsvrijheid wordt in hoge mate bepaald door de verwachting dat eengedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. De Minister is op grond van verkregen informatie tot de conclusie gekomen dat klager niet aan dit verwachtingspatroon voldoet.
Klager heeft veelvuldig gerecidiveerd, hetgeen tot meerdere detenties heeft geleid. Tijdens deze eerdere detenties was meermalen sprake van ontvluchtingsincidenten, hetgeen destijds zelfs leidde tot plaatsing in de e.b.i.. Klagersvorige detentie, opgelegd wegens het plegen van een zeer ernstig geweldsdelict, eindigde eind september 1999. Klager recidiveerde snel. In maart 2000 maakte hij zich alweer schuldig aan een ernstig geweldsdelict, gepleegd op eenopenbare weg in een Rotterdamse woonwijk, hetgeen leidde tot klagers huidige detentie. Het gepleegde delict heeft de rechtsorde ernstig geschokt. Het is een bekend gegeven dat de aard van het door klager gepleegde delict – eenzogenoemde „ripdeal“ midden op straat – grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt.
De Minister schat het risico van recidive, gelet op het vorenstaande, hoog in en heeft dan ook geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyder Bos heeft de verlofbescheiden naar de Minister gestuurd, zonder daarbij inhoudelijk tot een advies te komen.
Het openbaar ministerie heeft aangegeven groot bezwaar te hebben tegen overplaatsing van klager naar een halfopen inrichting. Klager heeft een omvangrijk strafblad, waaronder een veroordeling in 1996 tot een langdurigegevangenisstraf wegens onder meer een overval met dodelijke afloop. Vrij snel na het uitzitten van deze straf was klager betrokken bij een overval of ripdeal, waarvoor hij nu vast zit. De kans op herhaling is derhalve groot.
De regiopolitie Amsterdam/Amstelland heeft bericht dat er met betrekking tot het opgegeven verlofadres (in Amsterdam) geen gegevens bekend zijn die een bezwaar zouden kunnen opleveren bij het toekennen van verlof. De kans opmaatschappelijke onrust dan wel ongewenste confrontaties wordt niet groot geacht, omdat het strafbare feit in een andere regio (Rotterdam) is gepleegd.
De reclassering geeft aan dat klager uit zijn eerste huwelijk een nu 14-jarige dochter heeft. In juni 2001 is zijn dochter bij een tante van zijn toenmalige partner ingetrokken, omdat die toenmalige partner niet meer zelf voor haardochter kon zorgen. Klagers dochter voelt zich in de steek gelaten (vader gedetineerd, moeder kan niet voor haar zorgen, van school gestuurd). De tante van klagers toenmalige partner is niet veel langer in staat voor opvang tezorgen. Samen met de gezingsvoogd van het bureau jeugdzorg wordt gezocht naar een oplossing tot klager in mei 2003 uit detentie komt. Klager en zijn dochter kunnen elkaar hoop voor de toekomst geven. Verlof zou daaraan eenwezenlijke bijdrage kunnen leveren. De reclassering ondersteunt klagers verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens het medeplegen van een poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 mei 2003.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie stelt vast dat klager zo’n zes maanden na de einddatum van zijn laatste detentie – een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek wegens onder meer een overval met dodelijke afloop – opnieuw een ernstig strafbaarfeit heeft gepleegd. Gelet hierop is gevaar voor recidive tijdens het verlof aanwezig.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de reclasseringsrapportage en het advies van de politie, een afwijzing van klagers eersteverlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
02/956/GV
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 4 juli 2002.
secretaris voorzitter