nummer: 12/3725/TA
betreft: [klager] datum: 4 april 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 19 november 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de Van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 februari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker.
Klager heeft schriftelijk via zijn raadsvrouw bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Na de zitting heeft klagers raadsvrouw bij brief van 8 februari 2013 het beroep nader toegelicht. Op 1 maart 2013 ontving de beroepscommissie een reactie van
het hoofd van de inrichting.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag - voor zover in beroep aan de orde - betreft het gebruik maken van de patiëntencommissie bij het beheren van de financiën van klager.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beheer van het eigen geld van de verpleegde dient te berusten bij het hoofd van de inrichting. De inrichting maakt daarbij echter gebruik van de
patiëntencommissie doordat twee leden van die commissie, dus medepatiënten, deel uitmaken van de financiële commissie. Dit betekent dat medepatiënten vertrouwelijke financiële gegevens van klager onder ogen krijgen. Klager stelt dat hierdoor zijn
privacy op onaanvaardbare wijze wordt geschonden. Op grond van artikel 56, eerste lid onder e jo artikel 8 EVRM kan klager derhalve worden ontvangen in zijn beklag. Het betreft bovendien geen zorgplicht, maar een beperking van klagers eigendomsrecht,
zodat klager ook op deze grond in zijn klacht kan worden ontvangen. De ratio van de regelgeving met betrekking tot het beheer van de financiën van verpleegden is dat in verreweg de meeste gevallen verpleegden niet in staat zijn met hun geld op een
verantwoorde manier om te gaan. Het leren omgaan met geld is één van de vele aspecten van de verpleging. Die houdt niet in dat de inrichting bevoegd is het beheer van het geld van verpleegden in handen te stellen van andere patiënten.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep - bij nagekomen brief - het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De financiële commissie is een adviserend orgaan binnen de inrichting. De financiële commissie wordt
gevormd
door een locatiemanager, een hoofd behandeling, de casemanager, de kassier, patiënten die werkzaam zijn op de werkplaatsadministratie en patiënten namens de leefgroepen. In tegenstelling tot hetgeen ter zitting van de beroepscommissie is medegedeeld,
hebben dus ook patiënten zitting in die commissie. Patiënten in de financiële commissie zijn op de hoogte van het feit dat de informatie die zij krijgen vertrouwelijk moet worden behandeld. Voordat een patiënt deel kan uitmaken van de financiële
commissie, wordt beoordeeld of hij met die verantwoordelijkheid kan omgaan. De financiële commissie geeft advies over de financiële plannen van patiënten en adviseert over voorstellen die patiënten met betrekking tot hun financiën indienen. Het feit
dat
van de financiële commissie ook patiënten deel uitmaken, past in de behandelingsfilosofie van de inrichting, volgens welke patiënten zoveel mogelijk betrokken worden in de behandeling en daarin verantwoordelijkheden hebben.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 56, eerste lid, onder e van de Bvt kan een verpleegde beklag doen tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift
dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Klager meent dat zijn recht op privacy, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, is geschonden doordat de inrichting gebruik maakt
van medepatiënten bij beslissingen van het hoofd van de inrichting omtrent het beheer van klagers geld. Nu klager stelt dat hij in een recht is geschonden, had hij moeten worden ontvangen in zijn beklag. Het beroep is derhalve gegrond en de uitspraak
van de beklagrechter zal worden vernietigd. De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 68, derde lid van de Bvt het beklag inhoudelijk beoordelen.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald.
In de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 1997, 217, p. 44) is - voor zover hier van belang - hierover het volgende bepaald: “In verreweg de meeste gevallen zijn de verpleegden niet in staat om met hun geld op een verantwoorde manier om te gaan
(men denke aan (gok)verslaving). Het leren omgaan met geld is een van de vele aspecten van de verpleging. Met het oog hierop is in dit artikel als uitgangspunt genomen dat de inrichting dit geld voor de verpleegde beheert, tenzij in het kader van de
verpleging en behandeling is bepaald dat de verpleegde dit zelf kan doen. Dit zal met name in de latere fasen van de verpleging het geval zijn (...)”.
De beroepscommissie begrijpt hieruit dat het beheer van het geld door het hoofd van de inrichting moet worden gezien in relatie tot de behandeling die de verpleegde krijgt.
Artikel 80 van het Rvt houdt, voor zover hier van belang, in dat een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de Bvt en het Rvt en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet
vermoeden, verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens indien uit zijn taak bij de uitoering van het Rvt de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Onbetwist is dat de inrichting bekend is met het vertrouwelijke karakter van de haar ter beschikking staande financiële gegevens van klager. Het laten kennisnemen van die gegevens door medepatiënten (in de financiële commissie) - en daarmee het
doorbreken van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van die gegevens - berust louter op behandelingsfilosofie van de inrichting. Van enige uit de uitvoering van het Rvt voortvloeiende noodzaak tot schending van die geheimhoudingsplicht is niet gebleken.
In het bijzonder is niet aangevoerd noch anderszins aannemelijk geworden dat de uitoefening van de taak het geld van klager te beheren noopt tot het betrekken van medepatiënten bij de advisering over klagers financiën. Nu ook in andere wet- of
regelgeving niet is voorzien in de door klager bestreden handelwijze, moet worden geconcludeerd dat het hoofd van de inrichting daarmee de grenzen van zijn bevoegdheid met betrekking tot het beheer van klagers geld heeft overschreden. Het beklag zal
derhalve alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 25,=.
De beroepscommissie hecht er nog aan te wijzen op het belang van een zorgvuldige voorbereiding van de behandeling van het beroep door de procespartijen, zodat kan worden afgegaan op de juistheid van de vóór en/of op de zitting verstrekte informatie,
zodat niet - zoals in de onderhavige zaak is gebeurd - achteraf hoeft te worden geconstateerd dat de ter zitting verschafte informatie onjuist blijkt te zijn.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.S.T. Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 april 2013
secretaris voorzitter