Nummer: 13/414/SGA
Betreft: [klager] datum: 11 februari 2013
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.A.C. de Vilder, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 22 januari 2013, inhoudende de oplegging van toezichtmaatregelen, ingaande op 22
januari 2013 en eindigende op 22 juli 2013, in verband met verzoekers plaatsing met het profiel ‘hoog’ op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het namens verzoeker ingediende klaagschrift
van 28 januari 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 februari
2013.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift, dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Door de directeur zijn aan verzoeker toezichtmaatregelen opgelegd voor de duur van zes maanden, ingaande op 22 januari 2013. Deze beslissing is gebaseerd op het feit dat verzoeker met het profiel ‘hoog’ staat vermeld op de GVM-lijst, vanwege het
vermoeden dat hij crimineel handelen in detentie voortzet. De directeur heeft
– overwegende dat eventuele voortzetting of ontplooiing van criminele activiteiten beperkt dient te worden en van uit de monitorende functie die de opgelegde toezichtmaatregelen hebben – genoemde toezichtmaatregelen opgelegd. Niet is gebleken dat de
directeur, alvorens hij is overgegaan tot het opleggen van de bedoelde toezichtmaatregelen, een eigen belangenafweging heeft gemaakt waarbij het algemeen belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie en het persoonlijk belang van de
betrokken gedetineerde tegen elkaar zijn afgewogen, en waardoor de toepassing van de opgelegde toezichtmaatregelen in dit geval gerechtvaardigd kan worden geacht. Bij gebreke van de bedoelde belangenafweging is het opleggen van de in het geding zijnde
maatregelen thans dan ook – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – als onredelijk en onbillijk aan te merken. Het verzoek komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang, tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
Aldus gegeven door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op [11 februari 2013].
secretaris voorzitter