Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1002/GV, 24 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:24-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1002/GV

betreft: [klager] datum: 24 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 mei 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Hij heeft strafonderbreking verzocht om zijn zieke vader te bezoeken die in een instabiele toestand in een ziekenhuisin Turkije verblijft. Klager maakt zich grote zorgen om zijn vader en wil hem graag nog een keer zien.
Wat betreft de eventuele angst dat klager niet zal terugkeren van strafonderbreking merkt klager op dat hij geselecteerd is voor een open inrichting en elke week verlof geniet. Hij heeft vrouw en kinderen in Nederland en zijnv.i.-datum is bepaald op 25 oktober 2002. Hij heeft dus geen enkele reden om in Turkije te blijven en niet naar Nederland terug te keren.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gelet op het door klager aangevoerde motief voor strafonderbreking, is het advies ingewonnen van de medisch adviseur bij het ministerie van justitie. De medisch adviseur heeft laten weten voorshands geen reden te zien voor eenpositief advies, omdat niet gebleken is van direct levensgevaar. Gelet op dit advies is de Minister van oordeel dat vooralsnog geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting (hierna: de Regeling).

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Almere Binnen heeft inhoudelijk geen advies uitgebracht, maar verzocht wel het verzoek om strafonderbreking zo spoedig mogelijk in behandeling te nemen.
Het openbaar ministerie heeft, zonder motivering, aangegeven bezwaar te hebben tegen toestaan van de verzochte strafonderbreking.
De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft bericht dat uit verkregen informatie van
2 mei 2002 is gebleken dat de vader van klager een herseninfarct heeft doorgemaakt en dat zijn situatie op dat moment nog niet stabiel was. Er werd echter niet gerept over direct levensgevaar. Voorshands ziet de medisch adviseur danook geen reden voor een positief advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 oktober 2002.

Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan onder meer een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder.

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij, tegen de achtergrond dat de beoogde strafonderbreking in het buitenland zou moeten worden doorgebracht, dat op het moment dat de Minister zijn beslissing nam, gelet op het toenvoorliggende advies van de medisch adviseur bij het ministerie van justitie, een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking ontbrak. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 24 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven