Nummer: 12/3841/GB
Betreft: [klager] datum: 4 maart 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 december 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 8 april 2009 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. Op 23 september 2012 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel, waar een regime van algehele
gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De meest recente ordemaatregel is opgelegd op 9 augustus 2012. Sindsdien is klager niet meer gesanctioneerd. Uit het selectieadvies volgt dat klager werkzaam is in de tuinploeg, goed omgaat met medegedetineerden, rustig overkomt en weinig aandacht
vraagt van het personeel. Gezien het tijdsverloop sinds de oplegging van de laatste disciplinaire straf kan de beslissing van de selectiefunctionaris die inhoudt dat klager vanwege zijn gedrag in de inrichting niet in aanmerking komt voor plaatsing in
een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling niet langer als redelijk of billijk gelden. Voor zover in het selectieadvies negatief wordt geadviseerd omtrent detentiefasering vanwege bedreigingen die klager heeft geuit naar de
aangeefster in zijn strafzaak wordt opgemerkt dat bij plaatsing in bedoelde b.b.i. klager geen regimaire vrijheden zal genieten. Niet bestreden wordt dat mede op grond van de opgelegde disciplinaire straffen zijn voorwaardelijke invrijheidstelling
achterwege zal blijven. Zijn einddatum is thans 30 mei 2014.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
In de vorige inrichting is klager veertien dagen afzondering opgelegd wegens ernstige bedreiging van medegedetineerden. Hij nam een dusdanige dreigende houding aan dat medegedetineerden bang voor hem waren. Sinds zijn verblijf in p.i. Krimpen aan den
IJssel functioneert hij normaal. De periode dat hij daar nu verblijft en een normaal gedrag laat zien, is te kort om nu al te zeggen dat hij geplaatst kan worden in een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling, waar veel meer van
zijn eigen verantwoordelijkheid zal worden gevraagd, omdat hij met meerdere gedetineerden in één verblijfsruimte moet leven. Klager wordt niet benadeeld, omdat er in een dergelijke b.b.i. hetzelfde regime wordt gevoerd als in de gevangenis van de p.i.
Krimpen aan den IJssel. Gezien het incident dat geleid heeft tot veertien dagen strafcel is het te vroeg om hem te plaatsen in een groep, waar intensief wordt samengeleefd.
4. De beoordeling
Uit het selectieadvies volgt dat klager in de vorige inrichting, waar hij tot 23 augustus 2012 verbleef, wisselend gedrag vertoonde, regelmatig op zijn gedrag moest worden aangesproken en nors en dwingend kon zijn naar personeel. Klager is meermalen
een
disciplinaire straf opgelegd vanwege zijn gedrag en op 9 augustus 2012 veertien dagen afgezonderd in verband met het blijven bedreigen c.q. het op dreigende manier benaderen van medegedetineerden. Sinds 23 september 2012 is hij overgeplaatst naar de
gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel en is zijn gedrag in positieve zin veranderd. De periode dat klager goed gedrag laat zien in de p.i. is volgens de selectiefunctionaris nog te kort om klager in aanmerking te laten komen voor plaatsing in
een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling, waar klager in één verblijfsruimte zal verblijven met andere gedetineerden en er meer verantwoordelijkheid van hem zal worden gevraagd. Uit voornoemd advies volgt tevens dat wordt
onderzocht of klager een behandeling kan volgen bij De Waag of een soortgelijke instelling, welke behandeling vanuit de zogenaamde b.b.i.+ niet mogelijk zou zijn.
In het licht van het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk
worden
aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 maart 2013
secretaris voorzitter