Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0842/GV, 1 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/842/GV

betreft: [klager] datum: 1 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 24 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. dr. J.Boksem, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 april 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Een lid van de beroepscommissie heeft kennis genomen van een op 30 mei 2002 op het secretariaat van de Raad ontvangen videoband, met daarop beelden van het televisieprogramma Netwerk, die namens klager aan het secretariaat van deRaad is toegestuurd.
De Minister is in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van deze beelden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager heeft in een uitvoerige toelichting op het namens hem door zijn raadsman ingediende beroepschrift aangegeven dat er concrete aanwijzingen zijn dat de verkeerde persoon is veroordeeld. Klager zou graag de beslissing van deHoge Raad op het herzieningsverzoek thuis afwachten en is bereid om zich aan alle aan strafonderbreking te stellen voorwaarden te houden.
Betwist wordt dat er geen sprake is van individueel bepaalde, uitzonderlijke en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer met zwaarwegende redenen, ten behoeve waarvan een tijdelijke afwezigheid buiten depenitentiaire inrichting noodzakelijk is. Klagers vrouw verkeert in ernstige psychische nood, hetgeen kan worden opgemaakt uit de brief van de psychiater
[...] d.d. 5 februari 2002 en het faxbericht van het Algemeen Schriftkundig Bureau
E. & W. Waisvisz. Strafonderbreking zou kunnen voorkomen dat klagers vrouw opgenomen wordt en dat het gezin uit elkaar valt.
Voorts wordt betwist dat er sprake zou zijn van ernstige contra-indicaties voor wat betreft het verlenen van strafonderbreking. Het feit dat klager tot een zeer lange gevangenisstraf is veroordeeld zou geen argument mogen zijn omhet verzoek tot strafonderbreking af te wijzen. De eventuele maatschappelijke onrust bij de nabestaanden van het slachtoffer zal in iedere zaak apart beoordeeld dienen te worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij klager is geen sprake van individueel bepaalde, uitzonderlijke en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer met zwaarwegende redenen, ten behoeve waarvan een tijdelijke afwezigheid buiten de penitentiaireinrichting noodzakelijk is. Voorts zijn er ten aanzien van klager ernstige contra-indicaties voor wat betreft het verlenen van strafonderbreking. Klager is voor een zeer ernstig delict veroordeeld tot een zeer lange gevangenisstrafvan twaalf jaar. Namens klager is een herzieningsverzoek gedaan bij de Hoge Raad. Vooralsnog is sprake van een einddatum die is vastgesteld op 11 september 2008. In het verlengde daarvan heeft het Openbaar Ministerie negatiefgeadviseerd ten aanzien van het verzoek en daarbij onder meer gewezen op de het gevaar voor maatschappelijke onrust bij de nabestaanden. Hetgeen door klager wordt verzocht past niet binnen de geldende regelgeving ten aanzien vanstrafonderbreking. De Minister heeft besloten, klagers persoonlijke belangen afwegend tegen de belangen van de samenleving voor wat betreft de ongestoorde tenuitvoerlegging van de klager wegens zeer ernstige delictpleging opgelegdezeer lange gevangenisstraf van twaalf jaar met voorziene einddatum 11 september 2008, om het verzoek tot strafonderbreking af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Namens het huis van bewaring Lelystad is gesteld dat weliswaar uit het functioneren van klager binnen de inrichting geen contra-indicaties zijn aan te geven waardoor een eventuele strafonderbreking niet kan worden gehonoreerd maardat het voor de inrichting niet mogelijk is om een inschatting te maken voor wat betreft maatschappelijke aanvaardbaarheid van strafonderbreking, recidivegevaar en mogelijke aandacht in de media. Deze vragen horen echter bij hetOpenbaar Ministerie thuis.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven dat de vraag aan de orde is of de aangevoerde medische omstandigheden van klagers echtgenote zo specifiek zijn dat ze dienen te leiden tot een strafonderbrekingvan bepaalde duur. Anderzijds dient in de afweging evenzeer betrokken te worden dat klager is veroordeeld terzake van een bijzonder ernstig misdrijf, te weten moord, alsmede dat een eventuele toewijzing van het verzoek de nodigereacties van de nabestaanden zal oproepen. Indiening van een herzieningsverzoek is geen reden om af te wijken van de gebruikelijke gang van zaken en gebruikelijke afweging bij de beoordeling van het verzoek. Wanneer de Hoge Raad ophet herzieningsverzoek zal beslissen is momenteel niet bekend. Het herzieningsverzoek heeft de aandacht van de media getrokken.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke voorzienbare v.i.-datum valt op of omstreeks 11 september 2008.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/DJI/98) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In de toelichting op de Regeling komt naar voren dat strafonderbreking ziet op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting. Het gaat steeds om individueelbepaalde, uitzonderlijke en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer die een zwaarwegende reden vormen voor het verlenen van verlof en die relatief gezien steeds beperkt in aantal zijn.

Op grond van artikel 35 van de Regeling wordt bij het bepalen van de duur van de strafonderbreking rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De strafonderbreking duurt minimaal twee etmalen en maximaal drie maanden.

De beroepscommissie overweegt het volgende.
Het namens klager ingediende verzoek houdt, zakelijk weergegeven, in: verlening van stafonderbreking voor de maximum termijn van drie maanden in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad op een ingediend verzoek tot herzieningvan het arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 22 december 2000.
Gelet op artikel 34 van de Regeling en de toelichting hierop is de mogelijkheid van strafonderbreking hiervoor niet bedoeld.

Voorts is door en namens klager aangevoerd dat klagers vrouw in ernstige psychische nood verkeert en strafonderbreking zou kunnen voorkomen dat klagers vrouw opgenomen wordt en dat het gezin uit elkaar valt. Het is deberoepscommissie bekend dat detentie een zekere psychische druk legt ook op de partner c.q. het gezin van een gedetineerde. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet duidelijk dat er sprake zou zijn van het bestaan vanbijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 34 van de Regeling.

Gelet op het hiervoor overwogene is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot strafonderbreking niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk worden aangemerkt.
Derhalve zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, en mr. A.G. Bosch, mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 juli 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven