nummer: 12/3913/GA en 12/4042/GA
betreft: [klager] datum: 1 maart 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de uitspraken van 14 november 2012 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) locatie Maastricht,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van het PPC locatie Maastricht in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag met beklagnummer O 2012/143 betreft het feit dat alle post, met uitzondering van post van advocaten, in opdracht van de directeur wordt geopend.
Het beklag met beklagnummer O 2012/144 betreft:
a. het feit dat alle telefoongesprekken, waaronder die met advocaten, worden opgenomen en worden bewaard voor de duur van acht maanden;
b. het feit dat het niet mogelijk is om collect call te bellen;
c. het feit dat telefoongesprekken van advocaten niet worden doorverbonden.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag met beklagnummer O 2012/143 is het volgende aangevoerd. In opdracht van de directeur worden ook privépoststukken,
ambtelijke stukken, bankafschriften en rekeningen geopend.
Ten aanzien van het beklag met beklagnummer O 2012/144 is het volgende aangevoerd. Bij uitspraak van 29 oktober 2012 heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de regeling van de inrichting waarin is bepaald dat alle telefoongesprekken worden opgenomen
in
strijd is met hogere regelgeving. De beroepscommissie heeft in die uitspraak een tegemoetkoming van
€ 50,= toegekend.
De beklagcommissie houdt zich niet aan de wettelijke termijnen van de Pbw. Verder beklaagt klager zich erover dat hij al vijf weken een individueel programma volgt, terwijl hem dit niet door de directeur is meegedeeld.
Namens de directeur wordt gepersisteerd bij hetgeen ten aanzien van het beklag met beklagnummer O 2012/143 tegenover de beklagcommissie naar voren is gebracht. Ten aanzien van het beklag met beklagnummer O 2012/144 wordt namens de directeur verwezen
naar de overgelegde brief die de directeur aan de Commissie van Toezicht heeft gestuurd. In die brief staat dat alle telefoongesprekken in eerste instantie worden opgenomen, maar dat opgenomen telefoongesprekken met geheimhouders, na constatering,
terstond worden gewist. Voor het overige wordt gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de wetgever geen rechtsgevolgen aan de overschrijding van de in artikel 67, eerste lid, van de Pbw vermelde termijn heeft verbonden. Een (eventuele) termijnoverschrijding door de beklagcommissie kan derhalve niet
tot
gegrondheid van het beroep leiden.
De beroepscommissie overweegt voorts dat klagers klacht over het feit dat hij al vijf weken een individueel programma volgt niet in deze uitspraak aan de orde kan komen, nu niet is gebleken dat de beklagcommissie over deze klacht – voor zover klager
daarover een klaagschrift heeft ingediend – een uitspraak heeft gedaan.
Uit de klaagschriften maakt de beroepscommissie op dat klagers klachten (O 2012/143 en
O 2012/144) niet zozeer zijn gericht tegen concrete door of namens de directeur jegens klager genomen beslissingen, als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw – zoals tevens is beslist door de beklagcommissie –, maar meer tegen algemeen in de
inrichting geldend beleid en geldende regels. Gelet daarop is de beslissing van de beklagcommissie, houdende niet-ontvankelijkverklaring, in beginsel juist. Dat leidt slechts uitzondering indien geklaagd wordt over beleid dat, of een algemene regel die
in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving. Derhalve dient de beroepscommissie na te gaan of het beleid en de regels waarover klager klaagt in strijd zijn met hogere wet- en/of regelgeving.
Ten aanzien van het beklag met beklagnummer O 2012/143 overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Pbw is de directeur bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op
de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt
dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde. De beroepscommissie is van oordeel dat het openen van alle post, niet zijnde post van geprivilegieerde personen of instanties, in het kader van het onderzoek op de aanwezigheid van
bijgesloten
voorwerpen – voor zover dat al daadwerkelijk gebeurt – niet in strijd is met bovengenoemd artikel van de Pbw dan wel met andere wet- en/of regelgeving van hogere orde. Daarbij komt dat niet gebleken is dat aan klager gerichte of van klager afkomstige
geprivilegieerde post buiten zijn aanwezigheid is geopend. Ambtelijke stukken, bankafschriften en rekeningen zijn in principe geen post van geprivilegieerde personen of instanties als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw. Gelet op het
vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag met beklagnummer O 2012/143 bevestigen met aanvulling van de gronden.
Ten aanzien van beklagonderdeel a. van het beklag met beklagnummer O 2012/144 overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de inlichtingen van de directeur van 11 januari 2013 en de door de directeur overgelegde brief gericht aan de Commissie van
Toezicht blijkt dat alle telefoongesprekken die gedetineerden voeren met gedetineerdentelefoons, dus ook gesprekken met geprivilegieerde personen, (in eerste instantie) worden opgenomen. De beroepscommissie maakt bij haar beoordeling onderscheid tussen
het standaard opnemen van alle telefoongesprekken en het opnemen van telefoongesprekken met geprivilegieerde personen of instanties.
Ten aanzien van het standaard opnemen van alle telefoongesprekken overweegt de beroepscommissie als volgt. Artikel 39 eerste lid, laatste volzin, van de Pbw luidt als volgt: In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid,
kunnen telefoongesprekken worden opgenomen. Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de
identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een
opgenomen telefoongesprek. Het opnemen van telefoongesprekken wordt aldus in de Pbw niet aangemerkt als het uitoefenen van toezicht, maar het is wel een middel om het uitoefenen van toezicht te faciliteren. Weliswaar staat in artikel 39, eerste lid,
van
de Pbw dat telefoongesprekken kunnen worden opgenomen, de beroepscommissie is echter van oordeel – zoals zij tevens heeft beslist in haar uitspraak van 29 oktober 2012 (kenmerk: 12/1813/GA en 12/1847/GA) – dat de Pbw en meer in het bijzonder artikel
39,
eerste en tweede lid, van de Pbw niet voorziet in een wettelijke grondslag voor het standaard opnemen van alle telefoongesprekken van gedetineerden. Nu een wettelijke grondslag voor het standaard opnemen van alle telefoongesprekken ontbreekt, is de
beroepscommissie van oordeel dat de directeur dient af te wegen, mede in het licht van de eisen die artikel 8 EVRM hieraan stelt, of het standaard opnemen van alle telefoongesprekken in de betreffende inrichting noodzakelijk is in verband met het
uitoefenen van toezicht met het oog op de belangen als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Of dit noodzakelijk is, kan naar het oordeel van de beroepscommissie onder andere afhankelijk zijn van het beveiligingsniveau van de inrichting en het
in de inrichting geldende regime. Indien de directeur, na afweging, de noodzaak hiertoe aanwezig acht, dient hij dit uitdrukkelijk, onder vermelding van de redenen, aan de gedetineerden kenbaar te maken. Nu het standaard opnemen het automatische gevolg
is van de invoering van het Telio-systeem en niet is gebleken dat er telefoontoestellen beschikbaar zijn waarvan de daarmee gevoerde gesprekken niet kunnen worden opgenomen, acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat de directeur
bovenbedoelde afweging niet heeft gemaakt. Het standaard opnemen van alle telefoongesprekken in de inrichting is aldus in strijd met hogere wetgeving, meer in het bijzonder met (de strekking van) artikel 39, eerste lid, van de Pbw in samenhang bezien
met artikel 39, tweede lid, van de Pbw.
Ten aanzien van het opnemen van gesprekken met geprivilegieerde personen en instanties overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit artikel 39, vierde lid, van de Pbw blijkt dat op telefoongesprekken die gedetineerden voeren met geprivilegieerde
personen of instanties, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw geen ander toezicht wordt uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit van de personen of instanties met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast
te stellen. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 29 oktober 2012 (kenmerk 12/1813/GA en 12/1847/GA) geoordeeld dat het opnemen van telefoongesprekken van gedetineerden met geprivilegieerde contacten, als bedoeld in artikel 37, eerste lid,
van
de Pbw, niet is toegestaan, omdat zulks in strijd is met hogere wetgeving, meer in het bijzonder met (de strekking van) artikel 39, vierde lid van de Pbw. Gelet op de inlichtingen van de directeur en de brief van de directeur aan de Commissie van
Toezicht is niet gebleken dat de directeur voorzieningen heeft getroffen waardoor gedetineerden kunnen bellen met geprivilegieerde personen zonder dat deze gesprekken worden opgenomen. De beroepscommissie acht het derhalve voldoende aannemelijk dat
gesprekken van gedetineerden met geprivilegieerde contacten standaard worden opgenomen. Mitsdien wordt in de inrichting gehandeld in strijd met de wet.
Zowel ten aanzien van het standaard opnemen van alle telefoongesprekken als ten aanzien van het (standaard) opnemen van de telefoongesprekken met geprivilegieerde personen of instanties zal het beroep derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van
de beklagcommissie zal op dit punt worden vernietigd, klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn beklag en het beklag zal op dit punt alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van €
50,= toekennen.
Ten aanzien van beklagonderdeel b. van het beklag met beklagnummer O 2012/144 overweegt de beroepscommissie het volgende. De uitsluiting van de mogelijkheid om collect call te kunnen bellen is niet in strijd met hogere wet- en/of regelgeving. De
beroepscommissie zal het beroep op dit punt derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie op dit punt met aanvulling van de gronden bevestigen.
Ten aanzien van beklagonderdeel c. van het beklag met beklagnummer O 2012/144 overweegt de beroepscommissie het volgende. Het feit dat telefoongesprekken van advocaten niet worden doorverbonden met gedetineerden is niet in strijd met hogere wet- en/of
regelgeving. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat een gedetineerde op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw in staat wordt gesteld te bellen met zijn advocaat indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaan. De
beroepscommissie heeft in uitspraak 11/2714/GA overwogen dat, indien door een advocaat aan een gedetineerde het verzoek wordt gedaan telefonisch contact op te nemen, daarmee als uitgangspunt de noodzaak tot telefonisch contact voldoende vast staat. De
beroepscommissie zal het beroep op dit punt ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie op dit punt met aanvulling van de gronden bevestigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag met beklagnummer
O 2012/143 en inzake de beklagonderdelen b. en c. van het beklag met beklagnummer
O 2012/144 ongegrond en bevestigt op deze punten de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklagonderdeel a. van het beklag met beklagnummer O 2012/144 gegrond, vernietigt op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit deel van zijn beklag en
verklaart het beklag op dit punt alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 1 maart 2013
secretaris voorzitter