nummer: 12/4053/TB
betreft: [klager] datum: 13 maart 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Tieman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 21 december 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.J. Tieman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 24 februari 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van preventieve hechtenis, en ter beschikking gesteld met voorwaarden. Bij onherroepelijke
uitspraak van 15 oktober 2012 is de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde bevolen.
De Staatssecretaris heeft op 21 december 2012 beslist klager te plaatsen in Veldzicht. Klager is op 7 januari 2013 in deze inrichting geplaatst.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers moeder is 72 jaar en woont in Maarssenbroek. Zij moet volgens de routeplanner meer dan drieëneenhalf uur (enkele reis) met het openbaar vervoer naar Veldzicht reizen. Dit is ondoenlijk en het is te verwachten dat zij klager maar zeer zelden zal
kunnen bezoeken. Klager is autistisch en zodanig vergroeid met zijn moeder dat dit grote problemen met de behandeling zal gaan opleveren. Door de kwalificatie van klager als zwakbegaafd komen minder klinieken voor zijn plaatsing in aanmerking. De
Woenselse Poort als inrichting die voor het profiel van klager geschikt is, is zonder enig argument gepasseerd als plaatsingsmogelijkheid. De reistijd naar die inrichting is voor klagers moeder ‘maar’ één uur en 45 minuten. Bovendien is de kwalificatie
zwakbegaafd onjuist. Klagers IQ is immers niet vastgesteld op lager dan 80. In de overgelegde passage van over klager in 2011 door de FPD Utrecht uitgebrachte rapportage wordt slechts geconcludeerd dat klager cognitief benedengemiddeld functioneert;
dit
geeft hooguit aan dat klager op de grens van zwakbegaafdheid functioneert.
Klager kan derhalve niet als zwakbegaafd aangemerkt worden, waardoor verscheidene klinieken geschikt zijn te noemen die ook voor moeder bereisbaar zijn.
De bestreden beslissing is onzorgvuldig, nu bij de plaatsingscriteria de afstand tot het thuisfront, de bezoekmogelijkheden en het behandelperspectief geen enkele rol spelen.
Klager dient in een andere, voor moeder bereisbare kliniek te worden geplaatst, al dan niet nadat deugdelijk nader onderzoek is verricht naar de haalbaarheid daarvan.
Klager wenst zijn beroep mondeling toe te lichten.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Volgens de geldende plaatsingssystematiek worden patiënten geplaatst op basis van prioritering van klinieken die de laagste bezetting hebben. Daarnaast wordt rekening gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals zwakbegaafdheid. Veldzicht kwam op
grond
daarvan als eerste in aanmerking voor opname van klager. Als het in het kader van klagers behandeling noodzakelijk is om zijn moeder daarbij te betrekken, zal Veldzicht daartoe de benodigde maatregelen treffen. Opname in De Woenselse Poort is geen
optie, omdat deze kliniek al enige tijd een te hoge bezettingsgraad heeft waardoor er geen patiënten opgenomen kunnen worden.
4. De beoordeling
Klager heeft aangegeven het beroep mondeling te willen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te
beslissen.
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.
De Staatssecretaris heeft de beslissing tot plaatsing van klager genomen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens omtrent het al dan niet bestaan van een beheers\vluchtrisico.
Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden plaatsingsbeslissing heeft mogen komen.
Klagers stelling dat hij ten onrechte als zwakbegaafd is gekwalificeerd en hooguit op de grens van zwakbegaafdheid functioneert, kan niet tot een ander oordeel leiden. In de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 oktober 2012 is vermeld dat bij
klager volgens de FPK Assen, waarin klager op 5 april 2012 in het kader van de opgelegde tbs met voorwaarden was opgenomen, sprake is van een combinatie van een autistische stoornis en zwakbegaafdheid, alsmede een trage verwerkingssnelheid waardoor
klager minder goed gebruik kan maken van zijn cognitieve vermogens en functioneert op zwakbegaafd niveau. Terzijde merkt de beroepscommissie op dat de rechtbank bij klager een verwachting omtrent (het honoreren van) zijn voorkeur voor plaatsing kan
hebben gewekt, die echter in het beleid van de Staatssecretaris geen grond vindt.
Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de bezoekmogelijkheden van zijn moeder kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Het belang dat tbs-gestelden zo snel mogelijk worden geplaatst opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen weegt in de
regel zwaarder dan eventuele regionale voorkeur. De beroepscommissie is voorts niet gebleken van een, uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio ten behoeve van
bezoekmogelijkheden, dat dit dient te prevaleren boven het belang van een plaatsing op korte termijn in Veldzicht. Het is aan de inrichting te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang zal zijn dat zijn moeder daarbij
wordt
betrokken. De wijze waarop door een tbs-inrichting invulling wordt gegeven aan een tbs-behandeling staat overigens niet ter beoordeling van de beroepscommissie.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen in Veldzicht, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 13 maart 2013
secretaris voorzitter