nummer: 12/3788/GA
betreft: [klager] datum: 4 maart 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Hoogvliet,
gericht tegen een uitspraak van 26 november 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Hoogvliet, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het aanbieden van zestien uur arbeid per week in plaats van twintig uur.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep volhard in het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 25 februari 2013 (met kenmerk 12/3824/GA en 12/3787/GA) het volgende overwogen.
“In de locatie Hoogvliet wordt sinds maart 2012 aan de daar verblijvende gedetineerden zestien uur arbeid aangeboden in plaats van de eerder gebruikelijke twintig uur. Daarmee wijkt de inrichting ,voor zover bekend, af van andere penitentiaire
inrichtingen omdat daar aan gedetineerden tenminste twintig uur arbeid per week wordt aangeboden. De vraag is nu of de reductie van de arbeid tot 16 uren per week in strijd is met de wettelijke voorschriften of bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen onredelijk of onbillijk is.
De reductie van de arbeidsduur is door de directeur niet in verband gebracht met de mogelijkheden tot acquisitie van arbeid.
Het in aanmerking te nemen wettelijk kader is als volgt. Artikel 47 van de Pbw kent weliswaar het uitgangspunt dat een gedetineerde recht heeft op deelname aan arbeid, maar er wordt geen minimum genoemd van het aantal uren arbeid dat aan de
gedetineerden moet worden aangeboden. Voorts is nog bepaald dat de arbeidstijd in de huisregels wordt vastgesteld binnen de grenzen van hetgeen buiten de inrichting gebruikelijk is. Een wijziging van de in (onderdeel 3.2. van) de huisregels
vastgestelde
arbeidstijd is door de directeur niet overgelegd en de beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat de huisregels voor wat betreft de arbeidstijd niet gewijzigd zijn.
Met juistheid heeft de beklagcommissie in de beoordeling onder punt 3.4 het volgende overwogen: “Op 1 januari 1999 is in werking getreden de Regeling arbeidsloon gedetineerden (hierna: de Regeling). Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de
gedetineerde voor verrichte arbeid aan arbeidsloon of, in de gevallen, bedoeld in artikel 5, aan loonvervangende financiële tegemoetkomingen gezamenlijk, minimaal 80% van het basisuurloon ontvangt vermenigvuldigd met twintig. In de toelichting op dit
artikel (Stcr. 1998, nr. 248, pag. 22) staat vermeld dat de hoogte van het basisuurloon is ingegeven door de hoogte van het arbeidsloon bij een werkweek van gemiddeld twintig uren zoals in het merendeel van de penitentiaire inrichtingen gebruikelijk
wordt aangehouden. In het algemeen deel van de toelichting staat vermeld dat een mogelijke achteruitgang in de positie van gedetineerden is voorkomen, doordat is voorzien in een gegarandeerd minimum weekloon van 80% van 20 maal het basisuurloon.
Hoewel uit artikel 2 of andere bepalingen van de Regeling niet expliciet kan worden afgeleid dat binnen een inrichting minimaal 20 uren aan arbeid moet worden aangeboden, volgt uit de toelichting op de Regeling zoals hierboven weergegeven, dat ten
tijde
van de inwerkingtreding van de Regeling, een arbeidsaanbod van minimaal twintig uur als uitgangspunt werd genomen.”
Anders dan de directeur meent kan uit de Regeling en de daarbij behorende toelichting niet worden afgeleid dat daarin wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 16 uren per week, maar veeleer kan eruit worden afgeleid dat een arbeidsduur van minimaal
twintig uur als uitgangspunt is genomen. Dit uitgangspunt is door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verwoord in zijn brief van 16 april 2012 aan de Tweede Kamer, waarin hij stelt dat gedetineerden thans gemiddeld twintig uur werken.
In de Pbw neemt arbeid een belangrijke plaats in bij de tot het dagprogramma behorende activiteiten. In de MvT bij de Pbw (TK 1994-1995, 24 263, nr. 3, p. 64 e.v.) wordt arbeid weliswaar gezien als een beperking van de beschikking- en
handelingsvrijheid
van de gedetineerde, maar die beperking wordt geoorloofd geacht in verband met de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. Voorts wordt nog het belang van arbeid als bindend en vormend element onderstreept. Bij die benadering past een
arbeidsduur die gelijk is aan twee volledige werkdagen per week niet.
Het aanbieden van minder dan twintig uur arbeid per week aan de aan de arbeid deelnemende gedetineerden is gelet op het voorgaande bij afweging van alle in aanmerkingen komende belangen onredelijk en onbillijk.”
Feiten of omstandigheden die thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aannemelijk geworden. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.M.L. Pattijn en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 maart 2013
secretaris voorzitter