Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3601/TB, 5 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3601/TB

betreft: [klager] datum: 5 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 november 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 januari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord de kantoorgenoot van klagers raadsman, mr. Y.H.G. van der Hut, en [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Mr. Y.H.G. van der Hut heeft meegedeeld dat klager niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij verbleef in FPC GGz Eindhoven en is bij beslissing van 5 september 2008 overgeplaatst naar FPC Veldzicht te
Balkbrug. Bij advies van 14 oktober 2011 heeft FPC Veldzicht verzocht om klager over te plaatsen. Bij beslissing van 1 november 2011 is klager overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere. Op 2 oktober 2012 heeft klager verzocht om hem ter
observatie over te plaatsen naar het PBC te Utrecht. Bij beslissing van 9 november 2012 heeft de Staatssecretaris klagers verzoek afgewezen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wil het beroep doorzetten. Hij heeft geen vertrouwen in het personeel noch in de behandelmogelijkheden in de inrichting. Hij wil graag in het PBC geobserveerd worden om te zien of er nog andere behandelmogelijkheden zijn in andere
tbs-inrichtingen. Op dit moment is er geen bestendige behandelrelatie met het personeel. In de inrichting heeft klager zijn hakken in het zand gezet en is het moeilijk om daar nog een positieve draai aan te geven. Zolang hij in de Oostvaarderskliniek
blijft, zit hij in een negatieve spiraal.
Klager heeft een andere aanpak nodig. In juli en augustus 2012 was nog sprake van een positieve urinecontrole.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht, overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitaantekeningen. Klager verblijft sinds 4 november 2011 in FPC Oostvaarderskliniek. Hij is daar
geplaatst voor een nieuwe behandelpoging nadat een resocialisatiepoging in FPC Veldzicht was mislukt.
Na een aanvankelijke stroeve start heeft FPC Oostvaarderskliniek een voorzichtig positieve ontwikkeling bij klager waargenomen. Dit wordt ook bevestigd in de wettelijke aantekeningen van 2012. Waar klager in eerste instantie alleen negatief was over
zijn verblijf en behandeling is hij in het derde kwartaal in elk geval in staat om te zien dat zijn gedrag weinig constructief is. Daarbij komt dat hij in de behandelevaluatie op 17 augustus 2012 samen met zijn vriendin een plan heeft opgesteld om de
toekomstige samenwerking in FPC Oostvaarderskliniek te bewerkstelligen. Klager heeft aangegeven zich te houden aan het dagprogramma en zich voor 100% in te gaan zetten. De komende zes maanden zal hij laten zien dat hij zich in gaat zetten en zich
onthoudt van drugsgebruik. Uit de wettelijke aantekeningen volgt dat hij al ruime tijd geen positieve urinecontrole heeft gehad. FPC Oostvaarderskliniek heeft aangegeven dat er een risicotaxatie zal worden opgesteld in de aanloop naar een mogelijke
verlofaanvraag. Van een behandelimpasse is volgens FPC Oostvaarderskliniek vooralsnog geen sprake en overplaatsing ter observatie is niet geïndiceerd. Dit temeer nu eind 2011 nog onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een zesjaarsverlenging.
Ook de verlengingsrechter zag op 16 december 2012 geen aanleiding voor een observatieplaatsing.

4. De beoordeling
Klagers beroep is gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de beslissing van de Staatssecretaris tot afwijzing van een verzoek van een verpleegde om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt gelijk gesteld te worden met een weigering om te
beslissen op een dergelijk verzoek, en is deze beslissing als zodanig vatbaar voor beroep op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste lid onder a, juncto artikel 13 Bvt (zie uitspraak 00/657/TB d.d. 20 november 2002).

Bij de beslissing tot afwijzing van een verzoek om een observatieplaatsing dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek afgewezen, omdat, mede gelet op het doel van een dergelijke plaatsing en de reeds over klagers behandeling en delictgevaar uitgebrachte adviezen, geen meerwaarde van een observatieplaatsing wordt gezien.

Door klager is gesteld dat hij geen vertrouwen heeft in (het personeel van) FPC Oostvaarderskliniek en dat er sprake is van stagnatie in de behandeling. Door FPC Oostvaarderskliniek is ontkend dat er sprake is van stagnatie en aangegeven dat er juist
sprake is van een voorzichtig positieve ontwikkeling, hetgeen door de wettelijke aantekeningen wordt bevestigd. Uit de wettelijke aantekeningen van 2012 volgt dat klager wel in staat is om baat te hebben bij de therapie die hem in FPC
Oostvaarderskliniek wordt geboden en dat de weg wordt ingeslagen naar een mogelijk verloftraject. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager geen inhoudelijke redenen aangevoerd voor een observatieplaatsing in het PBC en is, gelet op de zich
in het dossier bevindende adviezen en rapportages, niet aannemelijk geworden dat nieuwe diagnostiek geïndiceerd zou zijn.
Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om een observatieplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven