Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3814/GA, 20 februari 2013, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3814/GA

betreft: [klager] datum: 20 februari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. el Makhtari, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 november 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 januari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voornoemd detentiecentrum en [...], afdelingshoofd.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
Klagers raadsvrouw mr. F. el Makhtari heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel.

De beklagrechter heeft het beklag formeel gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en bepaald dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Kennelijk heeft de directeur na de beklagzitting nog stukken in het geding gebracht zonder dat hiervan een afschrift naar klager en diens raadsvrouw is gestuurd. Deze handelwijze is in strijd met het beginsel van fair play. Bovendien geeft de
beklagrechter aan het nagezonden rapport niet mee te nemen in de beoordeling en daarna gebeurt dat wel. Er zijn twee rapporten van 20 augustus 2012, een rapport van 11.20 uur en een van 16.40 uur. Klager heeft beide rapporten niet ontvangen. Voorts
heeft de beklagcommissie geen uitspraak gedaan binnen de wettelijke termijn van vier weken. Verzocht wordt om het beklag eveneens materieel gegrond te verklaren en om een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is een disciplinaire straf opgelegd naar aanleiding van uitlatingen van klager. Klager wilde een opstand organiseren, omdat hij ontevreden was over het eten. De voeding voldoet aan de normen en is afkomstig van een cateraar, maar de voeding wordt
niet smakelijk bevonden. Het eerste rapport is opgemaakt om 11.20 uur. Dit is een melding. Dat houdt in dat er geen rapport wordt aangezegd, maar dat van het gebeurde wel een melding wordt gemaakt naar het afdelingshoofd. Het afdelingshoofd heeft naar
aanleiding van de melding met klager gesproken. Op basis hiervan is de straf opgelegd. Het beklag is formeel gegrond, omdat het rapport niet is aangezegd. Om 16.40 uur is een rapport aangezegd en dit rapport heeft niet geleid tot de strafoplegging.
Klager wilde een opstand organiseren, hij heeft aanwijzingen van het personeel niet opgevolgd en spoorde anderen ook aan om dat niet te doen. Het is onduidelijk waarom het rapport van 16.40 uur niet tijdig is verstrekt in de beklagprocedure, maar de
beklagrechter heeft dat rapport niet meegewogen in zijn oordeel.

3. De beoordeling
De strafoplegging is gebaseerd op het rapport van 20 augustus 2012, opgemaakt om 11.20 uur. In dit rapport is melding gemaakt van het feit dat klager “met anderen zou gaan praten om in opstand te komen, want zij hadden het recht om te demonstreren voor
hun vrijheid.” Bij de vraag wat klager hiermee bedoelde, heeft hij de strekking van zijn boodschap herhaald. Tevens staat in dat rapport “dat hij eventuele consequenties gewoon zou dragen.” Dit rapport is niet formeel aangezegd, maar uit de inhoud
daarvan blijkt dat dit impliciet wel is gebeurd. In het rapport staat immers: “Ik heb betr. uitgelegd dat ik hiervan melding zou maken bij de wachtcommandant.”
In het rapport dat om 16.40 uur is opgemaakt, welk rapport is aangezegd, volgt dat klager tijdens het insluiten de aanwijzingen van het personeel niet heeft opgevolgd. Hij heeft anderen bij zich geroepen en zij bleven staan. Toen de overige personen
zich wel lieten insluiten, liep uiteindelijk ook klager naar zijn cel. Klager is hierop aangesproken en hij heeft verklaard “dat hij best met iedereen in opstand mag komen”.
De beroepscommissie is van oordeel dat de voornoemde rapportages in onderling verband en samenhang bezien in redelijkheid tot strafoplegging hadden kunnen leiden wegens verstoring van de orde en veiligheid. Echter, er is onvoldoende gebleken van een
zodanige bedreiging van de orde en veiligheid, dat een straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel als proportioneel zou kunnen worden beschouwd en dat niet met een straf van vier dagen had kunnen worden volstaan. De beroepscommissie zal het
beroep
dan ook gedeeltelijk gegrond verklaren. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, acht de beroepscommissie termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gedeeltelijk gegrond, namelijk voor de duur van drie dagen. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, prof.dr. A.M. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 20 februari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven