nummer: 12/3794/GA
betreft: [klager] datum: 15 februari 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Roermond,
gericht tegen een uitspraak van 21 november 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 februari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.L. Rinsma, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde locatie.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf van opsluiting niet deel mogen nemen aan de gemeenschappelijke gebedsdienst.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van
€ 10,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie stelt in de uitspraak dat er een individuele afweging plaats had moeten vinden. De directeur stelt zich op het standpunt dat de gebedsdienst een gemeenschappelijke activiteit is, waarvan gedetineerden die een disciplinaire straf
ondergaan in beginsel zijn uitgesloten. De directeur is van mening dat er daarom geen sprake is van een maatregel om klager uit te sluiten. Uiteraard heeft de directeur de mogelijkheid om bij uitzondering een gedetineerde toe te staan deel te nemen aan
een dergelijke gemeenschappelijke activiteit maar dat hoeft niet. Klager gaf tijdens zijn opsluiting aan dat hij naar de gebedsdienst wilde. Klager is vervolgens wel op lijst voor de gebedsdienst geplaatst maar hem is direct te kennen gegeven dat hij
daarvan was uitgesloten. Uit nader onderzoek bleek overigens dat klager geen geregeld bezoeker van de gebedsdiensten was. Klager heeft de mogelijkheid gehad om te spreken met de imam. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. Toen de imam op de afdeling
was had hij zijn belangstelling voor een dergelijk gesprek kunnen laten blijken.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft een punt als hij aanvoert dat artikel 55 van de Pbw deelname aan gemeenschappelijke activiteiten bij de tenuitvoerlegging in beginsel uitsluit. Artikel 22 van de Pbw geeft de directeur evenwel de mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Naar het oordeel van de raadsman is er sprake van een niet geoorloofde inbreuk op de in artikel 9 EVRM vervatte vrijheid van godsdienst. Er had bij klager een concrete belangenafweging plaats moeten vinden, een categorische uitsluiting is volgens
klager onjuist.
3. De beoordeling
Artikel 55, eerste lid, van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –:
-1. De gedetineerde aan wie een disciplinaire straf van opsluiting, bedoeld in artikel 51, eerste lid onder a, is opgelegd is uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks
verblijf
in de buitenlucht (...)
De gezamenlijke gebedsdienst is een activiteit als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Pbw. Klager heeft aan de directeur verzocht om – in afwijking van die hiervoor genoemde algemene regel – de gezamenlijke gebedsdienst te mogen bezoeken. De
directeur heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Anders dan de beklagcommissie kennelijk van oordeel is, ligt naar het oordeel van de beroepscommissie in de wettelijke regeling besloten dat degene die een disciplinaire straf van opsluiting als boven
bedoeld ondergaat, is uitgesloten van deelname aan de gemeenschappelijke godsdienstbeoefening. Op die hoofdregel kan de directeur al dan niet op verzoek van een gedetineerde een uitzondering maken. Voor een nadere opgave van bijzondere redenen in het
geval geen uitzondering wordt gemaakt, is slechts aanleiding indien de grond waarop het verzoek om de uitzondering te maken rust daartoe noopt. In het onderhavige geval heeft klager geen bijzondere redenen aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Voor zover is aangevoerd dat klagers recht op vrijheid van godsdienst zou zijn geschonden, volgt de beroepscommissie deze stelling niet. De omstandigheid dat klager geen deel kon nemen aan de gezamenlijke gebedsdienst laat onverlet dat voor klager toen
de mogelijkheid open stond voor een gesprek met de imam. Voor zover overigens al sprake zou zijn van een inbreuk op de vrijheid van godsdienst, geldt dat de inbreuk is voorzien in artikel 55 van de Pbw.
Het beroep van de directeur zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.M.L. Pattijn en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 februari 2013
secretaris voorzitter