Nummer: 12/3470/GB
Betreft: [klager] datum: 4 februari 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.E. de Jong, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 oktober 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager en mr. Snoeks, kantoorgenote van klagers raadsman mr. O.E. de Jong, zijn op 7 januari 2013 in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar een afdeling van de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Westlinge te Heerhugowaard zonder regimair verlof, als bedoeld
in
artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 19 juni 2011 gedetineerd. Hij verbleef vanaf 12 juli 2012 in de b.b.i van de locatie Westlinge. Op 25 september 2012 is hij overgeplaatst naar een afdeling van de b.b.i. van de locatie Westlinge, als bedoeld in artikel 20, tweede lid,
van de Regeling, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op 10 januari 2013 is klager overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Dordrecht, waar tevens een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Op 20 augustus 2012 is klager, door een fout van de inrichting, zelfstandig afgereisd naar Den Haag voor de behandeling van zijn strafzaak door de rechtbank. Omdat klager een
locatieverbod voor Den Haag opgelegd heeft gekregen, heeft er daarna een gesprek plaatsgevonden waarin de directeur heeft meegedeeld dat er geen consequenties zullen volgen, omdat de reis probleemloos is verlopen. Klager had, mede naar aanleiding van
dit gesprek, begrepen dat hem een locatieverbod voor het centrum van Den Haag was opgelegd. Hij verkeerde om die reden in de veronderstelling dat station Den Haag HS niet onder het locatieverbod viel. Klager is naar station Den Haag HS gereisd om zijn
vrouw en dochter op te halen en om vanaf daar met de auto met hen naar Almere te rijden. Zijn vrouw en dochter reden mee met een vriend en klager wilde hen niet alleen met die vriend laten reizen. Klager heeft uit eigen beweging de treinkaartjes van
het
weekend van 8 september 2012 bij de inrichting ingeleverd. Als hij had geweten dat hij het locatieverbod had overtreden, zou hij de treinkaartjes nooit hebben ingeleverd. Uit het voorgaande blijkt dat klager niet de intentie heeft gehad het
locatieverbod te overtreden. Daarbij komt dat de overtreding – als daarvan al sprake is – slechts van geringe aard is geweest. Desgevraagd antwoordt klager dat het locatieverbod is opgelegd vanwege het slachtoffer van het door hem gepleegde delict,
terwijl het slachtoffer niet eens in Den Haag woont. Gelet op deze omstandigheden is de beslissing van de selectiefunctionaris om klager over te plaatsen disproportioneel. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur heeft aan klagers regimair verlof een aantal voorwaarden verbonden. Eén van die voorwaarden betreft een locatieverbod voor de gemeente Den Haag. Op 20
augustus 2012 heeft klager zelfstandig een reis gemaakt naar Den Haag. Dit heeft geen gevolgen gehad, omdat er sprake was van een fout van de inrichting. Wel is klager te verstaan gegeven dat hij in het vervolg echt niet meer in Den Haag mag komen.
Desondanks is klager bij aanvang van zijn weekendverlof op 8 september 2012 naar station Den Haag HS gereisd. Ook op de terugweg van zijn verlofadres in Almere naar de inrichting is hij via station Den Haag HS gereisd. Dit wordt door klager niet
ontkend. Klager heeft, door toch naar Den Haag te reizen, het hem opgelegde locatieverbod overtreden. Gelet op het vorenstaande heeft klager niet kunnen aannemen dat reizen via station Den Haag HS geen schending van het locatieverbod zou inhouden.
Verzocht wordt het beroep ongegrond te verklaren.
4. De beoordeling
4.1. De afdeling van de b.b.i. van de locatie Westlinge, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Klager, die in hoger beroep is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.
4.3. Uit het selectieadvies van 14 september 2012 en de selectiebeslissing van 27 juni 2012 blijkt dat aan klager een tweetal voorwaarden, waaronder een locatieverbod voor de regio Den Haag, betreffende het verloop van zijn (regimaire) verloven zijn
opgelegd. Ter zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij op de hoogte was van het locatieverbod. Nadat klager, door een fout van de inrichting, op 20 augustus 2012 – zonder begeleiding – in Den Haag is geweest, is klager in de inrichting
duidelijk
gemaakt dat hij in het vervolg onder geen beding zelfstandig in Den Haag mag komen. Vast staat dat klager in het weekend van 8 september 2012 op station Den Haag HS is geweest. Daarmee heeft klager het locatieverbod voor de regio Den Haag overtreden.
Naar het oordeel van de beroepscommissie had klager in redelijkheid kunnen weten dat station Den Haag HS onder het locatieverbod viel, nu uit de selectiebeslissing van 27 juni 2012 duidelijk blijkt dat het locatieverbod voor de regio Den Haag geldt en
aan klager kort voor zijn verlof kenbaar is gemaakt dat hij onder geen beding zelfstandig in Den Haag mocht komen. Het feit dat klager vrijwillig zijn treinkaartjes heeft ingeleverd doet aan het bovenstaande niet af. Gelet op het vorenstaande kan de op
de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in
tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 februari 2013
secretaris voorzitter