Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0262/GA, 21 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 02/262/GA

betreft: [klager] datum: 21 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 30 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 januari 2002 van de beklagcommissie bij de locatie Overmaze te Maastricht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2002, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught te Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Overmaze.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover aan de orde in beroep, de weigering van de directeur om bepaalde post van klager als geprivilegieerde post aan te merken en te verzenden.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voorzover het is gericht tegen de weigering van de directeur om post van klager aan het Europese Hof voor de rechten van de mens als geprivilegieerde post te verzenden, en voorhet overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is mij een hoop onduidelijk, dat komt ook omdat er een taalverschil is. Ik ben gearresteerd op de grens tussen Duitsland en Nederland. Ik wist niet dat ik in Nederland een advocaat kon krijgen, dat heeft niemand mij verteld. Ikben zelf advocaten in Europa aan gaan schrijven, maar ik kreeg die brieven terug met het verzoek ze open aan te bieden. Het argument was dat de betreffende advocaten door het ontbreken van een registratie niet kenbaar zijn inNederland. Die advocaten weten weer niet wat de procedure in Nederland is. Ik vind niet dat het aan mij is om de advocaten te vertellen dat ze moeten aantonen dat ze advocaat zijn en dat ze mij vertegenwoordigen. Er geldt op grondvan internationale regels een algemene toegang tot rechtshulp en correspondentie naar rechtshulpverleners is per definitie vertrouwelijk. Het maakt daarbij niet uit of iemand mij vertegenwoordigt of niet, het kan ook zijn dat ikiemand alleen om advies vraag. Ik word op deze manier belemmerd in mijn rechtszaak.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft diverse brieven aan advocaten in het buitenland in een gesloten envelop aangeboden voor verzending. Voordat ik deze brieven als geprivilegieerde post kan aanmerken, wil ik eerst dat de aangeschreven personen aantonendat ze advocaat zijn en dat ze klager vertegenwoordigen. Advocaten in Nederland zijn geregistreerd en zijn derhalve als zodanig kenbaar. Dat is anders voor advocaten in het buitenland. Zolang daar onduidelijkheid over is, staat hetklager uiteraard vrij om iedereen aan te schrijven, maar niet om zijn brieven in een gesloten envelop te verzenden. Één van de personen die klager wilde aanschrijven betrof mevrouw Zanker te Engeland. Vanaf het moment dat ik vanhaar een bewijs van registratie als raadsvrouw heb ontvangen en de toezegging dat zij klager vertegenwoordigt in een juridische procedure, heb ik alle post van en naar mevrouw Zanker als geprivilegieerde post behandeld.

3. De beoordeling
Artikel 37, eerste lid onder i, Pbw bepaalt dat het bepaalde in artikel 36, derde en vierde lid, Pbw (mogelijkheid tot het uitoefenen van toezicht op de inhoud van brieven door de directeur en de mogelijkheid om verzending vanbepaalde brieven te weigeren), niet van toepassing is op brieven van de gedetineerde aan diens rechtsbijstandverlener.

De beroepscommissie is, gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de beslissing van de directeur om post van klager naar advocaten in het buitenland vooralsnog niet aan te merken alsgeprivilegieerde post, niet in strijd is met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij overweegt in het concrete geval van de brieven van klager aan raadsvrouw Zanker, dat de fax van 24 oktober 2001gericht aan de directeur, onvoldoende duidelijkheid geeft over de vraag of sprake is van een rechtsbijstandverlener als bedoeld in de wet. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de de uitspraak van de beklagcommissiezal worden bevestigd met verbetering van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 21 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven