Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3250/GA, 28 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3250/GA

betreft: [klager] datum: 28 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.C. van der Velden, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 12 oktober 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klaagster heeft eerder een verzoek gedaan voor overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Namens de directeur is toen aan klaagster medegedeeld dat zij voor detentiefasering in aanmerking zou komen. Vervolgens heeft zij om algemeen
verlof verzocht. Dat verzoek is door de directeur afgewezen. Klaagster is het niet eens met die beslissing. Allereerst wordt aangevoerd dat klaagster geen schuld heeft aan de vertraging bij het opmaken van de reclasseringsrapportage. Klaagster is
voorts
van mening dat haar recht op ‘family-life’ als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en burgerlijke vrijheden (EVRM) is geschonden door aan klaagster te weigeren in haar eigen woning verlof door te mogen brengen.
Volgens klaagster is hier ook geen sprake van een van de uitzonderingsgevallen als genoemd in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM. Er had een belangenafweging gemaakt moeten worden tussen klaagsters persoonlijke belang van het recht op privacy
enerzijds en het belang van de overheid om het strafprocesrecht tot gelding te laten komen. In dit geval had klaagsters belang zwaarder moeten wegen. Indien gevreesd zou worden voor recidive als zij naar haar eigen woning zou gaan, geldt dat die vrees
ook elders zou kunnen gelden. Het verlofadres ware daarom alsnog goed te keuren. Klaagster is inmiddels, op 16 november 2012 met verlof geweest, welk verlof goed is verlopen. Zij heeft dat verlof op een ander adres doorgebracht. Dat verlofadres had zij
overigens al eerder, op 19 september 2012 als verlofadres aangewezen. Door miscommunicatie tussen de politie en de inrichting heeft de formele goedkeuring van dat adres onnodige vertraging opgelopen. Klaagster heeft op 20 juli 2012 verzocht om algemeen
verlof. Dat verlof was mogelijk vanaf 16 september 2012 en zij is uiteindelijk pas twee maanden later met verlof kunnen gaan. Door alle vertragingen is klaagster ook niet in een b.b.i. geplaatst kunnen worden, terwijl zij daarvoor al geruime tijd in
aanmerking komt. Klaagster verzoekt de beroepscommissie om haar, als tegemoetkoming, een extra verlofmogelijkheid toe te kennen en te bewerkstelligen dat zij zeer spoedig in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. of in een zogenaamd gestapeld
traject.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij het volgende aangevoerd. Klaagster is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De einddatum van haar detentie is 9 augustus
2013. Op de eerste aanvraag om algemeen verlof is door de directeur negatief beslist. Doordat zij gedetineerd is, kan zij geen gezinsleven onderhouden op haar eigen woonadres. De basis voor die inbreuk op haar gezinsleven wordt gevonden in de
bepalingen
van het Wetboek van Strafrecht. Een ieder heeft recht op eerbieding van privéleven, familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Inbreuk op dat recht is gerechtvaardigd als daarvoor een basis kan worden gevonden in het nationale recht
en dit in het belang van de in het tweede lid van dat artikel opgesomde doelen noodzakelijk is. Naar het oordeel van de directeur was daarvan hier sprake. Gebleken is dat er bij klaagster sprake is van een hoog recidiverisico, terwijl op het
voorgestelde verlofadres personen met antecedenten wonen. In dit geval moet het algemeen belang van het voorkomen van strafbare feiten zwaarder wegen dan klaagsters belang. Klaagster kan overigens na haar vrijlating haar recht op een gezinsleven
vrijelijk uitvoeren. Ook kan zij een ander verlofadres opgeven, hetgeen zij inmiddels ook heeft gedaan. Om die reden is de volgende verlofaanvraag van klaagster gehonoreerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat klaagster, blijkens ambtelijke informatie, op 9 januari 2013 is overgeplaatst naar de b.b.i. van de locatie Nieuwersluis. Om die reden komt zij thans niet meer voor algemeen verlof in aanmerking. Indien de
beroepscommissie het beroep gegrond verklaart, zou een tegemoetkoming in de vorm van een extra verlofmoment daarom niet meer aan de orde kunnen zijn. In dat geval zal de beroepscommissie bezien of er termen zijn voor het vaststellen van een financiële
tegemoetkoming.

Vastgesteld kan worden dat de directeur op 18 augustus 2012 een positief advies heeft gegeven ten aanzien van een verzoek om selectie voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Gelet daarop kon vanaf dat moment enkel nog het
ontbreken
van een aanvaardbaar verlofadres grond zijn voor een afwijzende beslissing op een verzoek om algemeen verlof. Nu klaagster op 19 september 2012 een nieuw (kennelijk aanvaardbaar geacht) verlofadres heeft opgegeven, had het voor de hand gelegen dat aan
klaagster alsnog algemeen verlof zou zijn verleend. Met die omstandigheid had de beklagcommissie in dit geval rekening moeten houden. Nu er vanaf 19 september 2012 geen grond meer was voor afwijzing van het verlof, moet de bestreden beslissing van de
directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing van de directeur niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zal aan klaagster een financiële tegemoetkoming worden toegekend. De beroepscommissie zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij stelt vast dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven