Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3239/GB, 22 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/3239/GB

Betreft: [klager] datum: 22 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 oktober 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 3 maart 2008 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel. Op 9 mei 2012 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Zuid te Arnhem, waar een regime van
algehele gemeenschap geldt.

2.2. Bij uitspraak van 27 november 2012, met nummer IJ-2012-000446, van de beklagcommissie bij p.i. Krimpen aan den IJssel, is klagers beklag betreffende een ordemaatregel van afzondering gedurende veertien dagen in afwachting van overplaatsing
ongegrond verklaard. Klager is niet in beroep gekomen waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
De weigering is in strijd met het advies van de reclassering. Klager is gezegd dat hij op 7 mei 2012 zou worden overgeplaatst naar een b.b.i. Door een incident in de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft hij een strafoverplaatsing gehad
naar de gevangenis van de locatie Zuid. Dit incident berust op vermoedens. Er zijn nooit harde bewijzen aangevoerd.
Mocht zijn verlofadres in Zwijndrecht niet worden toegestaan dan heeft klager nog een vervangend verlofadres in Eindhoven. Het verlofadres in Zwijndrecht is klagers eerste keuze in verband met klagers vader die kanker heeft. Het medisch dossier is
bekend en mag worden ingezien.
Klager wil zich aan alle afspraken en beperkingen houden. Hij heeft het gevoel dat hij wordt belemmerd in zijn terugkeer naar de maatschappij.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De politie en het openbaar ministerie (OM) hebben negatief geadviseerd in verband met de ernst van het delict in combinatie met de kans op recidive. De directeur heeft op grond van die adviezen eveneens negatief geadviseerd. De reclassering heeft
aangegeven dat het recidiverisico eerder werd ingeschat als hoog en dat het delictverleden zich kenmerkt door het gebruik van geweld en het in gezelschap van mededaders plegen van strafbare feiten. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden
wordt
tevens als hoog ingeschat, omdat klager zich al eerder niet aan afspraken heeft gehouden. Zo is hij meerdere keren tijdens proeftijden gerecidiveerd. De indruk bestaat dat klager gemotiveerd is te veranderen. Hij heeft een leefstijltraining gevolgd.
Niet duidelijk is in hoeverre dit van invloed is op het hoge recidiverisico. Klager dient nog een COVA-training te ondergaan. Aangegeven is dat hij een strakke begeleiding behoeft.
Vóór deze detentie, die aanving in 2008, is klager in 2006 en 2007 gedetineerd geweest.
De delicten zijn in Zwijndrecht gepleegd, waardoor er risico van ongewenste slachtofferconfrontatie aanwezig is.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Klager is eerder, mede in verband met een incident aldaar, vanuit de p.i. Krimpen aan den IJssel geplaatst in de gevangenis van de locatie Zuid te Arnhem. In verband met zijn positieve gedrag in de locatie Zuid hebben het MDO en TR van de
inrichting geadviseerd om klager in een b.b.i. te plaatsen. De politie heeft negatief geadviseerd ter zake van het verlofadres in Zwijndrecht in verband met de kans op recidive en de gepleegde feiten.
Het OM heeft eveneens negatief geadviseerd in verband met de ernst van de delicten en het recidivegevaar voor geweldsdelicten. De directeur van de locatie Zuid heeft de adviezen van politie en het OM onderschreven en eveneens negatief geadviseerd
terzake van plaatsing in een b.b.i. De selectiefunctionaris heeft verwezen naar de adviezen van politie, directeur en OM en aangegeven dat de door klager gepleegde feiten in Zwijndrecht zijn gepleegd. Met een verlofadres in die plaats is er bij
plaatsing in een b.b.i. met regimair verlof kans op confrontatie met slachtoffers.

4.4. De beroepscommissie overweegt dat ten tijde van de bestreden beslissing er nog geen sprake was van een aanvaardbaar verlofadres, hetgeen op zichzelf al een contra-indicatie vormt voor plaatsing in een b.b.i. met regimair verlof. Weliswaar heeft
klager in beroep aangegeven over een alternatief verlofadres te beschikken, maar daarvan staat niet vast of dit adres wel een aanvaardbaar verlofadres is.

4.5. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt. Zij zal derhalve het beroep ongegrond verklaren.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven