nummer: 12/1675/GA
betreft: [klager] datum: 6 november 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.A. Dorsman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 mei 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, zijn raadsman mr. G.A. Dorsman en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2012, gehouden in de p.i. Vught.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, welke disciplinaire straf extern ten uitvoer is gelegd in de p.i. Vught, wegens een poging om een personeelslid aan te vallen;
b. de bejegening van klager door een personeelslid, te weten:
b1. onheuse bejegening bij de afname van DNA;
b2. de dreiging met een disciplinaire straf bij gelegenheid van de afname van DNA;
b3. de weigering van een medewerker om zijn personalia op te geven bij de afname van DNA;
b4. de weigering om een verslag van de DNA-afname te verstrekken;
b5. de weigering een verzoek om met de directeur te mogen spreken door te geven;
De beklagrechter heeft onderdeel a van het beklag ongegrond verklaard en klager ten aanzien van onderdeel b niet-ontvankelijk verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Het beroep richt zich tegen de aan klager opgelegde disciplinaire straf alsmede tegen de bejegening van klager bij dat onderzoek, zoals weergegeven in het klaagschrift. Klager is in strijd met de wet gedwongen medewerking te verlenen aan een
DNA-onderzoek. Klager heeft zich daartegen verzet en hetgeen heeft geleid tot de straf als bedoeld onder a. hierboven. Klager is van mening dat de uitspraak van de beklagcommissie onvoldoende is gemotiveerd en een feitelijke grondslag mist. Klager
verzoekt de beroepscommissie het beklag alsnog gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarbij heeft de raadsman bij herhaling naar voren gebracht dat klager door de onbevoegde DNA- opname is verkracht nu de overheid
wederrechtelijk zijn lichaam is binnengedrongen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt gehandhaafd en voorts nog het volgende – schriftelijk – naar voren gebracht.
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd in verband met zijn gedrag na de
DNA-afname. Het personeel werd daarbij bedreigd en de orde en veiligheid in de inrichting kwamen ernstig in gevaar. Voor zover geklaagd wordt over bejegening door een personeelslid, merkt de directeur op dat dit geen beklagwaardige beslissing oplevert.
Voorts is de directeur van mening dat nooit is gebleken dat klager inderdaad onheus zou zijn bejegend door het personeel.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
In beroep moet, nu de beslissing van de beklagcommissie in zoverre niet aan beklag onderhevig is, er van worden uitgegaan dat naar achteraf is gebleken DNA is afgenomen door een daartoe niet bevoegde inrichtingsmedewerker. Anders dan de raadsman
kennelijk meent, betekent dit nog niet dat klager bij die stand van zaken gerechtigd is personeel aan te vallen, terwijl de door de raadsman verschillende keren gebezigde kwalificatie verkrachting misplaatst is. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan -
voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de onderdelen b1, b2 en b3 van het beklag:
Hetgeen in beroep ten aanzien van deze onderdelen naar voren is gebracht, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ook ten aanzien van deze onderdelen ongegrond
worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b4 van het beklag:
Indien bij een gedetineerde een DNA-afname plaatsvindt, dient daarvan op grond artikel 4 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (d.d. 10 december 2007, Stb 2007, 512) (hierna: het Besluit) proces-verbaal dan wel een verklaring te worden opgemaakt.
Het beklag ziet niet op een weigering om een dergelijk(e) proces-verbaal of verklaring op te maken maar op de weigering om daarvan een afschrift aan klager te verstrekken. Een dergelijke weigering, die wordt gedaan in het kader van een DNA-onderzoek,
welk onderzoek geschiedt in het kader van de taakuitoefening van de inrichtingsmedewerker en mitsdien onder verantwoordelijkheid van de directeur, moet worden verstaan als een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de
Pbw.
Klager had daarom moeten worden ontvangen in dit onderdeel van zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter kan in zoverre niet in stand blijven.
Hoewel de wet noch het Besluit expliciet voorschrijft dat een afschrift van voormeld(e) proces-verbaal of verklaring aan de gedetineerde moet worden verstrekt, heeft klager naar het oordeel van de beroepscommissie een rechtens te respecteren belang bij
een uitleg van de reden waarom een dergelijk afschrift niet aan hem wordt verstrekt. Nu niet aannemelijk is geworden dat aan klager een dergelijke uitleg is verstrekt, moet die in het geheel niet toegelichte weigering om hem dat afschrift te
verstrekken, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beklag zal daarom in zoverre alsnog gegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b5 van het beklag:
De weigering om een verzoek de directeur te mogen spreken door te leiden naar de directeur is aan te merken als een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het behoort immers tot de taak van de medewerkers van de inrichting
dergelijke verzoeken door te geven. Op dergelijke verzoeken dient de directeur vervolgens een beslissing te nemen. Er is sprake van een weigering of verzuim (namens de directeur) te beslissen zonder dat daarvoor enige grond is aangevoerd en dat is bij
afweging van alle in aanmerking te nemen belangen onredelijk en onbillijk. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom ook ten aanzien van dit onderdeel van het beklag niet in stand blijven, klager dient in zoverre alsnog ontvankelijk te worden
verklaard in zijn beklag en het beklag dient in zoverre gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming voor de hiervoor gegrond verklaarde onderdelen van het beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onderdelen a, b1, b2 en b3 van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen b4 en b5 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager in zoverre alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart die klachten alsnog gegrond.
Zij stelt vast dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 november 2012
secretaris voorzitter