Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2698/GA, 3 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2698/GA

betreft: [klager] datum: 3 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2012 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2012, gehouden in penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.J. Much, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de
locatie
De Schie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag (met beklagnummer S 2012-391) betreft:
a. de weigering klager toe te staan om deel te nemen aan het programma Terugdringen Recidive (TR);
b. het feit dat de directeur aan klager desgevraagd geen schriftelijke mededeling ‘tijdelijk geen TR deelnemer’ heeft verstrekt.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft geen beslissing gegeven over het beklag als vermeld onder b.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft klager meegedeeld dat hij klager onlangs opnieuw heeft voorgedragen voor deelname aan TR. Tot op heden heeft klager nog
niets gehoord van TR. De beklagcommissie heeft overwogen dat de reclassering beslist over het al dan niet laten deelnemen van een gedetineerde aan TR en heeft om die reden klager niet-ontvankelijk verklaard. Uit het ‘Draaiboek TR’ blijkt evenwel dat de
directeur de reclassering opdracht geeft om bij gedetineerden een risico-analyse af te nemen. Om die reden dient klager alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. In het ‘Draaiboek’ staat vermeld dat plaatsing op de GVM-lijst een
subjectieve contra-indicatie is voor deelname aan TR. Dit betekent dat er ruimte bestaat voor een belangenafweging. In de uitspraak met kenmerk 12/2794/GV heeft de beroepscommissie beslist dat resocialisatie van klager belangrijker is dan het beperken
van zijn activiteiten en dat verwijzing naar klagers plaats op de GVM-lijst onvoldoende is voor de afwijzing van de verlofaanvraag. Als verlof kan worden toegestaan, dan moet het klager ook worden toegestaan om in volle omvang deel te nemen aan TR.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur is verantwoordelijk voor hetgeen zich binnen de muren van de inrichting afspeelt, dus ook voor de uitvoering van TR. De directeur is
van oordeel dat klager dient deel te nemen aan TR en heeft in een eerder stadium aan de reclassering opdracht gegeven tot het afnemen van een risico-analyse bij klager. Echter, de reclassering heeft geweigerd klager deel te laten nemen aan TR, vanwege
zijn plaatsing op de GVM-lijst. Omdat de directeur niet achter deze weigering van de reclassering staat, heeft hij klager geen schriftelijke mededeling hiervan uitgereikt. In het GVM-overleg van 15 november 2012 hebben de directeuren besproken dat
plaatsing op de GVM-lijst geen reden hoeft te zijn om deelname van een gedetineerde aan TR te weigeren. Naar aanleiding van dit overleg heeft de directeur klager onlangs opnieuw bij de reclassering voorgedragen voor deelname aan TR.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur is verantwoordelijk voor de (goede) uitvoering van de TR-trajecten bij de in zijn inrichting verblijvende gedetineerden. Het feit dat een deel van de
voorbereiding en uitvoering van het TR-traject wordt verricht door medewerkers van de Stichting Reclassering Nederland, doet hier naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan af. Anders dan de beklagcommissie, is de beroepscommissie derhalve van
oordeel dat het beklag is gericht tegen een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie derhalve vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Op basis
van hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk geworden dat de directeur al hetgeen in redelijkheid van hem kon worden verlangd, heeft gedaan om TR-deelname van klager tot stand te
brengen. Immers, de directeur heeft de reclassering opdracht gegeven om een risico-analyse bij klager af te nemen en heeft onlangs, na weigering van de reclassering, klager nogmaals bij de reclassering voorgedragen voor deelname aan TR. Meer kon naar
het oordeel van de beroepscommissie redelijkerwijs niet van de directeur worden verlangd. Het beklag onder a. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De uitspraak van de beklagcommissie bevat geen beslissing over het beklag als vermeld onder b. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit beklag als eerste en
enige instantie alsnog behandelen. In het ‘Draaiboek Samenwerkingsmodel GW-3RO, november 2007’ staat het volgende: ‘Het besluit ‘tijdelijk geen TR deelnemer’ moet onderbouwd zijn vastgelegd en wordt aan de gedetineerde meegedeeld.’. De directeur heeft
ter zitting meegedeeld dat hij bewust geen schriftelijke mededeling aan klager heeft uitgereikt waarin staat dat klager tijdelijk niet kan deelnemen aan TR. Gelet hierop, zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. De enkele gegrondverklaring
van het beklag is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende tegemoetkoming. Aan klager zal derhalve geen financiële tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag als vermeld onder a, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beklag onder b. gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven