Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2806/GM, 8 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2806/GM

betreft: [klager] datum: 8 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 september 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 november 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord [...], medisch manager bij het F.M.M.U. en [...], hoofd zorg bij de p.i. Veenhuizen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, ontvangen op 11 april 2012, betreft het niet verstrekt krijgen van een door klager genoemd medisch matras, het stopzetten van medicatie en het slechts driemaal daags
mogen nemen van andere medicatie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn beroep schriftelijk toegelicht, maar heeft geen nadere toelichting ter zitting gegeven.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Ten aanzien van het niet verstrekt krijgen van een speciaal matras wordt aangevoerd dat verstrekking van speciale matrassen is aangepast. Aangeraden wordt meer te bewegen en fysiotherapeutische behandeling. Op het moment dat er een gesprek gepland
stond
om het nieuwe beleid uiteen te zetten liep klager daar van weg. Daarmee kon het traject niet worden ingezet.

Ten aanzien van het stopzetten van de medicatie wordt aangevoerd dat in het his een verkeerde einddatum van de medicatieverstrekking was ingevoerd. Daardoor is de verstrekking ten onrechte te vroeg stopgezet. Klager heeft zijn medicatie als gevolg
hiervan ca anderhalve dag niet gehad. Het betrof een soort plaspil.
Ten aanzien van de dosering van arthrotec wordt aangegeven dat klager deze medicatie driemaal daags verstrekt kreeg, terwijl hij dit vier maal daags wilde hebben. Na overleg is besloten aan klagers verzoek, ofschoon er geen enkele medische noodzaak was
een hogere dosering te verstrekken, te honoreren.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting dat er ten aanzien van klager niet gebleken is dat er sprake zou zijn geweest was van een medische noodzaak om een matras te verstrekken. Ook klager heeft dit niet
voldoende aannemelijk weten te maken. Daarbij komt dat hij weigert mee te werken aan een zorgvuldige besluitvorming daaromtrent door weg te lopen op het moment dat de medische dienst een gesprek met hem over het nieuwe beleid ten aanzien van de
verstrekking van dergelijke matrassen wil aangaan. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van dit onderdeel niet kan worden aangemerkt als in strijd
met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ten aanzien van dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de medicatie is erkend dat door het invoeren van een verkeerde einddatum in het his klager korte tijd geen medicatie verstrekt heeft gekregen. Het beroep is in zoverre gegrond. Nu er sprake is van een zeer korte periode en niet is
gesteld of gebleken dat klager hierdoor (medische) problemen heeft ondervonden zijn er geen termen klager hiervoor een tegemoetkoming te verstrekken.

Ten aanzien van de dosering van de arthrotec is niet gesteld of gebleken dat er sprake zou zijn geweest van een medische noodzaak een hogere dosering voor te schrijven. Dat de inrichtingsarts hier uiteindelijk wel toe is overgegaan is enkel ingegeven
om
aan klagers wens tegemoet te komen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van dit onderdeel niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het
beroep zal ten aanzien van dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het niet verstrekt krijgen van een speciaal matras en het beroep tegen het voorschrijven van een te lage dosering arthrotec ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen het korte tijd niet verstrekt krijgen van medicatie gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven